23327 - Verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet van bepalingen inzake de verdediging
Dit wetsvoorstel werd op 17 september 1993 ingediend door de minister van Algemene Zaken, Lubbers i, de minister van Binnenlandse Zaken, Dales i, de minister van Defensie, Ter Beek i, en de minister van Justitie, Hirsch Ballin i.
Dit voorstel is gebaseerd op de overweging, dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet van bepalingen inzake de verdediging.
Inhoudsopgave van deze pagina:
De tweede lezing van dit voorstel vond plaats door middel van wetsvoorstel Verandering in de Grondwet van bepalingen inzake de verdediging i.
Ingediend
17 september 1993
Volledige titel
Verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet van bepalingen inzake de verdediging
Ondertekening memorie van toelichting
Kamercommissies
De ingrijpende veranderingen die zich de afgelopen jaren hebben voltrokken in de internationale verhoudingen, hebben mede geleid tot een herbezinning op taken en omvang van de nationale defensie. Hierbij heeft de toekomstige rol van de dienstplicht in de organisatie van de defensie vanaf het begin een belangrijke plaats ingenomen. Op 30 september 1991 werd de Commissie Dienstplicht (commissie-Meijer) geïnstalleerd die een jaar later, op 28 september 1992, haar advies voorlegde aan de Minister van Defensie. Het advies van de Commissie Dienstplicht («Naar dienstplicht nieuwe stijl») bevat een uitvoerige analyse van het stelsel en de praktijk van de Dienstplichtwet, mogelijke veranderingen daarin en de betekenis van de grondwetsbepalingen waarop de dienstplicht berust. Overeenkomstig het advies van de commissie-Meijer over de dienstplicht, is advies gevraagd aan de Raad van State over de constitutionele aspecten en consequenties van belangrijke wijzigingen in de bestaande structuur van de krijgsmacht en de dienstplicht. De regering heeft de Raad verzocht te adviseren over de ruimte die de Grondwet biedt voor een feitelijke afschaffing van de opkomstplicht. Uit het advies van de Raad van State dat te zamen met het nader rapport is bijgevoegd, is gebleken dat de Raad reeds op grond van de betekenis van artikel 98, eerste lid, van de Grondwet van oordeel is dat de voorgenomen verandering in het karakter van de dienstplicht een herziening van de Grondwet vergt. De regering onderschrijft deze conclusie van de Raad en legt daartoe dit wetsvoorstel voor.
De bepalingen van de Grondwet inzake de verdediging, de artikelen 97 tot en met 102, zijn in 1979 en 1985 in aanmerking gebracht voor wijziging in het kader van de algehele grondwetsherziening. Het voorstel van rijkswet dat op 1 februari 1979 bij de Tweede Kamer ter zake werd ingediend (kamerstukken 11,1978-1979, 15467 (R 1114)), is verworpen. De Tweede Kamer had dit wetsvoorstel, nadat enkele wijzigingen waren aangebracht, aanvaard op 18 september 1980. In de Eerste Kamer bestonden geen bezwaren tegen de hoofdlijnen van dit wetsvoorstel maar wel tegen het achterwege laten van de vermelding van de krijgsmacht in de Grondwet. Deze bezwaren hebben ertoe geleid 31446 2FISSN 0921737 ISdu Uitgeverij Plantijnstraat 's-Gravenhage 1993
dat het wetsvoorstel op 14 april 1981 door de Eerste Kamer werd verworpen. Op 6 juni 1985 werd opnieuw een voorstel van rijkswet ingediend tot herziening van de grondwetsbepalingen inzake de verdediging (kamerstukken II, 1984-1985, 19017 (R 1285)). De voornaamste punten van dit voorstel ontvingen ruime steun in de Tweede Kamer, al nam een belangrijk deel van de Kamer een ander standpunt in ten aanzien van de schrapping van de bepaling inzake het in dienst nemen van vreemde troepen. Het voorstel van rijkswet werd ongewijzigd aanvaard door de Tweede Kamer. Vervolgens nam de Eerste Kamer het voorstel met grote meerderheid aan. In tweede lezing werd het voorstel van rijkswet op 3 juni 1986 ingediend bij de Tweede Kamer (kamerstukken II, 1985-1986, 19554 (R 1308)). In de Tweede Kamer bestonden nog steeds reserves ten aanzien van de voorgestelde schrapping van de bepaling over de vreemde troepen. Een voorstel tot splitsing van het voorstel van rijkswet in een gedeelte met de schrapping van de bepaling over de vreemde troepen en een gedeelte met de overige bepalingen inzake de verdediging, behaalde niet de grondwettelijk vereiste meerderheid van twee derden. Ook het voorstel van rijkswet zelf behaalde deze vereiste meerderheid van stemmen niet zodat het werd verworpen op 12 mei 1987.
-
-De inhoud van het wetsvoorstel
De tekst van het nu voorliggende voorstel van rijkswet beperkt zich in het kader van het beleidsvoornemen inzake de dienstplicht tot een herziening van artikel 98, eerste lid en derde lid, alsmede het laten vervallen van artikel 101 en de toevoeging daarvan aan de additionele artikelen met de opdracht aan de wetgever om ter zake een voorziening te treffen. Het voorstel van rijkswet bevat vijf artikelen die leiden tot een wijziging van drie bepalingen (artikel 98, eerste lid en derde lid, en artikel 101) in paragraaf 2, Overige bepalingen, van Hoofdstuk V, Wetgeving en bestuur van de Grondwet. Op grond van artikel 3, eerste lid onder a, juncto artikel 5, derde lid, van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden, wordt het voorstel tot grondwetsherziening gedaan door een voorstel van rijkswet. De voorgestelde grondwetsherziening beperkt zich tot de aspecten die direct van betekenis zijn voor het beleidsvoornemen inzake de dienstplicht. Gelet op de hierboven beknopt weergegeven voorgeschiedenis van de eerdere voorstellen tot herziening van de bepalingen van de Grondwet inzake de verdediging, is deze sobere benadering aangewezen voor een voorspoedig verloop van de procedure van grondwetsherziening.
-
-Artikelsgewijze toelichting
1 |
8 maart 1994, behandeling; stemming(en), Blz. 1171 - 1240
080394 1 6 De behandeling van het voorstel van rijkswet Verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet van bepalingen inzake de verdediging - Handelingen Eerste Kamer 1993-1994 08 maart 1994 orde 6 vergadering: 8 maart 1994 |
1 |
22 februari 1994, eindverslag, nr. 256a
KST23327N256aK1 Eindverslag van de vaste commissie voor binnenlandse zaken en de hoge colleges van staat |
1 |
9 februari 1994, gewijzigd voorstel van wet, nr. 256
KST23327N256K1 Gewijzigd voorstel van rijkswet |
2 |
8 februari 1994, stemming(en), Blz. 3687 - 3740
080294 2 3 De stemming over een motie, ingediend bij het debat over de grondwetswijzigingen, te weten de motie-Jurgens c.s. over modernisering van de bepalingen in de Grondwet die de verdediging betreffen - Handelingen Tweede Kamer 1993-1994 08 februari 1994 orde 3 vergadering: 8 februari 1994 |
2 |
1 februari 1994, motie, nr. 15
KST23327N15K2 Motie van het lid Jurgens C.S. |
2 |
1 februari 1994, stemming(en), Blz. 3491 - 3556
010294 2 8 De stemmingen in verband met het voorstel van rijkswet Verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet van bepalingen inzake de verdediging - Handelingen Tweede Kamer 1993-1994 01 februari 1994 orde 8 vergadering: 1 februari 1994 |
2 |
26 januari 1994, behandeling, 23428, 23430, 23463, Blz. 3333 - 3410
260194 2 5 De voortzetting van de behandeling van het voorstel van rijkswet Verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet van bepalingen inzake de verdediging... - Handelingen Tweede Kamer 1993-1994 26 januari 1994 orde 5 vergadering: 26 januari 1994 |
2 |
26 januari 1994, behandeling, 23428, 23430, 23463, Blz. 3333 - 3410
260194 2 2 De behandeling van het voorstel van rijkswet Verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet van bepalingen inzake de verdediging - Handelingen Tweede Kamer 1993-1994 26 januari 1994 orde 2 vergadering: 26 januari 1994 |
2 |
25 januari 1994, amendement, nr. 14
KST23327N14K2 Amendementen van het lid Scheltema-de Nie |
2 |
25 januari 1994, amendement, nr. 13
KST23327N13K2 Amendement van het lid Wiebenga |
2 |
25 januari 1994, amendement, nr. 12
KST23327N12K2 Amendement van het lid Wiebenga C.S. |
2 |
24 januari 1994, amendement, nr. 11
KST23327N11K2 Amendement van het lid Jurgens |
2 |
24 januari 1994, amendement, nr. 10
KST23327N10K2 Amendement van het lid Jurgens |
2 |
24 januari 1994, amendement, nr. 9
KST23327N9K2 Amendement van het lid Jurgens |
2 |
24 januari 1994, amendement, nr. 8
KST23327N8K2 Amendement van het lid Jurgens |
2 |
26 november 1993, nota, nr. 5
KST23327N5K2 Nota naar aanleiding van het verslag |
2 |
24 november 1993, verslag, nr. 7
KST23327N7K2 Verslag van de staten van de nederlandse antillen |
2 |
24 november 1993, verslag, nr. 6
KST23327N6K2 Verslag van de staten van aruba |
2 |
15 november 1993, verslag, nr. 4
KST23327N4K2 Verslag |
2 |
17 september 1993, advies Raad van State, nr. B
KST23327NBK2 Advies raad van state van het koninkrijk, nader rapport |
2 |
17 september 1993, bijlage(n), nr. A
KST23327NAK2 Oorspronkelijke tekst van het voorstel van rijkswet, de memorie van toelichting en de bijlage zoals voorgelegd aan de raad van state en voorzover nadien gewijzigd |
2 |
17 september 1993, memorie van toelichting, nr. 3
KST23327N3K2 Memorie van toelichting |
2 |
17 september 1993, voorstel van wet, nr. 2
KST23327N2K2 Voorstel van rijkswet |
2 |
17 september 1993, koninklijke boodschap, nr. 1
KST23327N1K2 Koninklijke boodschap |