De stemmingen in verband met het voorstel van rijkswet Verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet van bepalingen inzake de verdediging - Handelingen Tweede Kamer 1993-1994 01 februari 1994 orde 8
Inhoudsopgave van deze pagina:
Aan de orde zijn de stemmingen in verband met het voorstel van rijkswet Verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet van bepalingen inzake de verdediging (23327, R1483).
(Zie vergadering van 26 januari 1994.)
De voorzitter: De heer Jurgens heeft om heropening van de beraadsiaging gevraagd. Ik heb begrepen dat hierover geen debat zal ontstaan, dus stel ik voor, aan zijn verzoek te voldoen.
Daartoe wordt besloten.
De heer Jurgens (PvdA): Voorzitter! Het debat over de grondwetswijziging inzake de bepalingen in de Grondwet over de defensie heeft in mijn fractie tot heroverweging aanleiding gegeven. Enerzijds is er bij ons de behoefte, nu eens eindelijk, na twee eerdere pogingen in de laatste vijftien jaar, de grondwetsbepalingen over de defensie te moderniseren. Hiertoe strekken enige amendementen, onder meer van mijn hand. Anderzijds behoort de wijziging van artikel 98, lid 1, van de Grondwet op het punt van de dienstplicht nu doorgang te vinden. Weliswaar is mijn fractie van mening dat de opkomstplicht ook zonder grondwetswijziging kan worden afgeschaft, maar omdat de regerïng en een minderheid van deze Kamer er anders over denken, bestaat hierover blijkbaar, in de woorden van de minister van Binnenlandse Zaken, gerede twijfel. Dit is voor mijn fractie een reden om de onderhavige grondwetswijziging te bevorderen. Mijn fractie wil dit voornemen op dit moment niet belasten met voorstellen die tot modernisering van deze en andere bepalingen in de Grondwet over de defensie strekken. Deze modernisering moet echter wel spoedig beslag krijgen, los overigens van de concrete inhoud van de ingediende amendementen. Hiermee kom ik tot drie conclusies. Ten eerste trek ik mijn amendementen op de stukken nrs. 8, 9, 10 en 11 in.
De voorzitter: Aangezien de amendementen-Jurgens (stukken nrs. 8, 9, 10 en 11) zijn ingetrokken, maken zij geen onderwerp van beraadslaging meer uit.
De heer Jurgens (PvdA): Ten tweede verklaar ik dat mijn fractie het ons overigens sympathieke amendement-Wiebenga op stuk nr. 12 om dezelfde redenen niet zal steunen en het amendement-Scheltema-de Nie op stuk nr. 14 juist wel. Ten derde dien ik de volgende motie in.
Motie
De Kamer, gehoord de beraadslagingen over het wetsvoorstel tot wijziging in de Grondwet van bepalingen inzake de verdediging;
overwegende, dat in 1979 en 1985 om uiteenlopende redenen wetsvoorstellen zijn verworpen die ten doel hadden om het geheel van de bepalingen in de Grondwet die de verdediging betreffen, beter bij de tijd te brengen;
vaststellende, dat bij deze beraadslaging gebleken is van brede steun in de Kamer om alsnog tot modernisering van deze bepalingen over te gaan;
verzoekt de regering zodanige voorbereidingen in gang te zetten, dat wetsvoorstellen zo spoedig mogelijk kunnen worden ingediend.
De voorzitter: Deze motie \s voorgesteld door de leden Jurgens, Hillen, Wiebenga, Scheltema-de Nie en Brouwer. Zij krijgt nr. 15 (23327, R1483).
De heer Jurgens (PvdA): Daar ik mij reeds binnen uw orde bevind, hoef ik niet over te gaan tot de orde van de dag.
De heer Wiebenga (VVD): Voorzitter! De heer Jurgens heeft zojuist een sympathieke motie ingediend. Hij heeft hierbij maar liefst vier amendementen ingetrokken. Dit brengt de fractie van de VVD ertoe, ook het amendement op stuk nr. 12 ten gunste van de zojuist ingediende motie in te trekken. Ik doe dit mede namens de andere ondertekenaars ervan. Voor de goede orde merk ik op dat ik het amendement op stuk nr. 13 handhaaf.
De voorzitter: Aangezien het amendement-Wiebenga c.s. (stuk nr. 12) is ingetrokken, maakt het geen onderwerp van beraadslaging meer uit.
Minister Van Thijn: Mijnheer de voorzitter! Ik ben het met de heer Wiebenga erover eens dat het een goede deal is om vier amendementen tegen één motie te ruilen. Desalniettemin moet ik over de motie het volgende opmerken. De heer Jurgens zei al dat hij de mening van de regering deelt dat deze grondwetsherziening thans niet met een aandrift tot verdere modernisering van de defensiebepalingen belast mag worden. Dit betekent dat ik te zijner tijd aan mijn opvolger zal vragen, de motie tot uitvoering te brengen.
De algemene beraadslaging wordt gesloten.
De voorzitter: Ik stel voor, nu wel over het wetsvoorstel te stemmen, maar pas de volgende week over de motie.
Daartoe wordt besloten.
Artikel I wordt zonder stemming aangenomen.
In stemming komt het amendement-Wiebenga (stuk nr. 13).
De voorzitter: Ik constateer, dat de aanwezige leden van de fracties van de VVD, het CDA, de SGP, het GPV, de RPF, D66 en de PvdA voor dit amendement hebben gestemd en die van de overige fracties ertegen, zodat het is aangenomen.
Artikel II, zoals het is gewijzigd door de aanneming van het amendement-Wiebenga (stuk nr. 13), wordt zonder stemming aangenomen.
Artikel III wordt zonder stemming aangenomen.
In stemming komt het amendement-Scheltema-de Nie (stuk nr. 14, I).
De voorzitter: Ik constateer, dat de aanwezige leden van de fracties van D66, de PvdA en Groen Links voor dit amendement hebben gestemd en die van de overige fracties ertegen, zodat het is verworpen. Ik stel vast, dat door de verwerping van dit amendement het andere op stuk nr. 14 voorkomende amendement als verworpen kan worden beschouwd.
Artikel IV wordt zonder stemming aangenomen.
Artikel V en de beweegreden worden zonder stemming aangenomen.
In stemming komt het wetsvoorstel.
De voorzitter: Ik constateer, dat de aanwezige leden van de fracties van het CDA, de VVD, D66, de SGP, het GPV, de PvdA en Groen Links voor het wetsvoorstel hebben gestemd en die van de overige fracties ertegen, zodat het is aangenomen.