Zittingsduur Eerste Kamer
Bij de Eerste Kamer is een wijzigingsvoorstel van de Grondwet in eerste lezing in behandeling om de zittingstermijn van de Eerste Kamer te verlengen van vier naar zes jaar, waarbij om de drie jaar beurtelings 38 en 37 leden worden gekozen. Deze wijze van verkiezen werd ook voor de Grondwetswijziging van 1983 toegepast. Het voorstel is door de regering ingediend.
Hoewel de staatscommissie parlementair stelsel i bevestigde dat er aan de huidige wijze (om de vier jaar) nadelen verbonden zijn, zoals een landelijke politisering van de verkiezingen van de Provinciale Staten met daaruit voortvloeiend de vraag of het kabinet zijn meerderheid in de Eerste Kamer wel zou 'behouden', oordeelde de commissie toch dat de voordelen niet opwegen tegen de nadelen. Zo zou het voor kleine partijen moeilijker zijn in de Eerste Kamer te komen. Ook zou door de vertraagde doorwerking van de Provinciale Statenverkiezingen de democratische legitimiteit van de beslissingen van de Eerste Kamer ter discussie kunnen worden gesteld. De staatscommissie adviseerde daarom de wijze van verkiezing niet te wijzigen. Het kabinet oordeelde echter anders
Na een internetconsultatie in het najaar van 2019 diende minister Ollongren i op 17 juli 2020 een wetsvoorstel bij de Tweede Kamer in. Op 8 december 2020 werd dit voorstel door de Tweede Kamer aangenomen. Het wetsvoorstel ligt nu bij de Eerste Kamer.
Inhoudsopgave van deze pagina:
In het wetsvoorstel worden de artikelen 52, 55 en 64 gewijzigd. In artikel 52 i komt het tweede lid te luiden
De zittingsduur van de Eerste Kamer is zes jaren. Om de drie jaren treden beurtelings achtendertig leden en zevenendertig leden af
In artikel 55 i wordt de laatste volzin waarin staat wanneer de verkiezingen voor de Eerste Kamer worden gehouden, geschrapt. Het artikel komt te luiden:
De leden van de Eerste Kamer worden gekozen door de leden van Provinciale Staten en de leden van een kiescollege als bedoeld in artikel 132a, derde lid.
In artikel 64 i wordt de tekst van het vierde lid aangepast
De wet stelt de zittingsduur van een na ontbinding optredende Kamer vast; de termijn is ten hoogste een jaar langer dan de in artikel 52 genoemde termijnen.
Daarnaast worden enkele overgangsbepalingen in een additioneel artikel voorgesteld.
Achtergrond
Alle Eerste Kamerleden worden nu om de vier jaar, enkele weken na de Provinciale Statenverkiezingen, getrapt gekozen. Daarmee hebben deze verkiezingen een dubbele belasting gekregen. Leden van de Provinciale Staten en de leden van de kiescolleges voor de Eerste Kamer in de Caribische Openbare lichamen en niet-ingezetenen kiezen, drie maanden nadat zij zijn verkozen, de leden van de Eerste Kamer. De Provinciale Statenverkiezingen worden hierdoor vaak overschaduwd door de verkiezing van de Eerste Kamer en landelijke thema's. Het politieke karakter van de Eerste Kamer staat op gespannen voet met haar rol als college van reflectie en heroverweging.
Een langere zittingsduur moet zowel de legitimiteit van de Eerste Kamer als die van de Provinciale Staten ten goede komen. Het beurtelings kiezen van 38 en 37 leden zal er voor moeten zorgen dat de Eerste Kamer beter aansluit bij haar staatkundige positie, eigen legitimatie en zal bijdragen aan haar stabiliteit.
Situatie voor 1983
Van 1815 tot 1848 werden de leden van de Eerste Kamer benoemd door de Koning. Met de grondwetsherziening van 1848 werd besloten tot indirecte verkiezingen van de Eerste Kamer. De zittingsduur werd op negen jaar gesteld en om de drie jaar werd een derde van de leden gekozen. In 1922 werd de zittingsduur teruggebracht naar zes jaar, waarbij om de drie jaar de helft van de senatoren werd gekozen. De reden voor deze zittingsduur was dat de Eerste Kamer zich moest onderscheiden van de Tweede Kamer om het tweekamerstelsel i te beschermen.
In 1983 is overgegaan op vierjaarlijkse verkiezingen van de Eerste Kamer als geheel. Dit is het politieke karakter van de Eerste Kamer gaan benadrukken waardoor de rol van de Eerste Kamer als college van reflectie en heroverweging onder druk is komen te staan.