Artikel 155: Plaatselijke verordeningen

154
Artikel 155
156

De Plaatselijke Besturen hebben, overeenkomstig den inhoud hunner reglementen, de vrije beschikking over hunne huishoudelijke belangen, en maken daaromtrent de vereischte plaatselijke verordeningen, welke echter in geen geval met de algemeene wetten of het algemeen belang strijdig mogen zijn.

Zij zenden afschriften van dezelven aan de Staten der Provinciën, blijvende het voorts den Koning onverlet, om ten allen tijde inzage te vorderen, en zoodanige bevelen te geven, als hij vermeent te behooren.

Inhoudsopgave van deze pagina:

1.

Toelichting Staatsblad

De steden, districten en dorpen, rigten hunne huishouding naar elks plaatselijke gesteldheid in, mits maar het algemeen belang daarbij niet worde uit het oog verloren. - De plaatselijke regeringen bestieren als goede huisvaders maar hunne bijzondere huishouding maakt een gedeelte van de algemeene uit, zij moeten dus dezer belangen niet kwetsen (art. 155).

De Staten der Provinciën keuren de begrooting der plaatselijke uitgaven goed (art. 156). De algemeene Regering neemt daarvan (des noods) kennis en beschikt daaromtrent zoo als het algemeen welzijn vordert (art. 159). Zij schorst en stelt buiten werking alle de handelingen der plaatselijke Regeringen, welke tegen de wetten en het algemeen belang aandruisschen (art. 155).

De gemeente ten platte lande zullen hunne oude, of later afgebakende scheidingen behouden, of ook geheel nieuwe verkrijgen; hunne oude en bestaande of geheel nieuwe benamingen aannemen, naar mate de omstandigheden en het plaatselijk belang zulks medebrengen. Dit alles zoo wel als de wijze waarop bet bestier zal geregeld worden, wordt bij reglementen bepaald, door den Koning vasttestellen, na ingenomen advies van de provinciale Staten der plaatselijke Regeringen of bijzondere commissiën zamengesteld uit de leden die met de plaatselijke aangelegenheden bekend zijn en daarin belang hebben (art. 132 en 154).

Wij hebben straks het goede aangestipt door het bestier der Provinciale Staten in vroegere dagen tot de algemeene welvaart bijgebragt. - Van alle bemoeijenis met de grootere belangen van den Staat ontslagen, zal hun bestier nog nuttiger zijn. Tallooze inrigtingen, openbare werken van het grootste belang, en de steeds bloeijende welvaart van vroegere dagen, hebben zoo in de noordelijke als zuidelijke Provinciën de nuttige strekking van zulk een bestier bewezen, en met wêerzin had men deszelfs vernietiging daargesteld gezien. Door verlichte mannen in een naburig land, alwaar zulke regeringen niet zeer algemeen bekend waren, boven alle andere wijze van bestier aangeprezen, zal hetzelve in ons zamenstel van regering een heilzaam en doelmatig middel zijn om de gehechtheid en den eerbied voor de wetten aantekweeken, welke zoo veel te vaster kleven naarmate zij meer op ernstig vertrouwen gegrond zijn. - In uw hart toch, Sire! kunnen die heillooze staatsregelen niet opwellen welke het belang des Vorsten van dat des volks afscheiden, en alzoo het heil en de kracht miskennen, dat door derzelver standvastige en naauwe vereeniging alleen wordt daargesteld.

De Staten zullen de behoeften en nooden hunner provinciën en de redelijke begeerten van des Konings onderdanen ter zijner kennis brengen (art. 151).

Belast met de inwendige huishouding hunner provinciën, maken zij onder 's Konings goedkeuring de noodige bepalingen te dien aanzien (art. 146).

Zij deelen naar bepaalde regelen de beheering van den Waterstaat, (de bruggen en wegen daaronder begrepen) met een bestier, aan hetwelk de vorige grondwet om de belangrijkheid der Zaak zeker constitutioneel bestaan gegeven heeft, hetwelk ook wij behouden hebben (art. 215-225).

Voor het overige behooren alle takken van het provinciaal bestuur tot de bemoeijenis der Staten: - maar het getal der leden moet uit den aard der instelling aanzienlijk zijn; zij kunnen dus niet altijd vergaderd blijven; en benoemen daarom tot uitvoering van dat gedeelte van hun gezag, hetwelk eene dagelijksche zorg en een steeds voortdurend toezigt vordert, eene vaste commissie uit hun midden, die wegens hare daden aan hen verantwoordelijk is (art. 158).

De vergadering der Staten, zoowel als die van hunne gedeputeerden heeft tot haren voorzitter eenen commissaris door den Koning benoemd en die tevens belast is met de zorgen voor de belangen der provinciën, voor die der algemeene regeringen en alzoo voor de rigtige uitvoering der wetten (art. 137).

Door deze tusschenkomst wordt de Koning als opperbestuurder van het geheel, op eene regelmatige wijze onderrigt van alles, wat deszelfs vaderlijke bezorgdheid noodig heeft, te weten; deze ambtenaar kan alzoo, door de ware beweegredenen van vele bepalingen optegeven, welker doel ligtelijk zou kunnen miskend worden, een nuttig verband daarstellen tusschen de hoofden der departementen van algemeen bestuur en Staten.

Bij de eerste grondwet waren geene vaste bepalingen omtrent de zamenstelling der provinciale Staten gemaakt, naderhand is die zamenstelling voor elke provincie bij een reglement geregeld, hetwelk met Uwer Majesteits goedkeuring is bekrachtigd. Bij die reglementen zijn in het oog gehouden de oude inrigting in de Vereenigde Nederlanden te voren bestaand hebbende; en zij bevatten niets dat met de Belgische gesteldheid strijdig is. - Wij hebben het nuttig geacht dat de bestanddeelen der Staten in de Grondwet zelve vervat wierden (art. 129).

De Edelen, welke zich al of niet tot ridderschappen kunnen vereenigen (art. 131); de steden en het platteland nemen deel aan het provinciaal bestuur in eene evenredigheid, welke naar het belang van elke provincie kan geregeld worden (art. 129);

Alleen het beginsel staat vast en is overal gelijkvormig, al het overige verschilt naar de plaatselijke aangelegenheden, en kan door Uwe Majesteit naar hetgeen de ondervinding leren zal nuttig te wezen, worden gewijzigd. Hoe gelukkig is niet het volk, dat in het vormen van zijnen staat zich niet behoeft te wagen aan eenen schadelijken spoed, noch zich overgeven aan een geheel blinde toekomst, maar met het volste vertrouwen aan zijnen Kooning de zorg kan overlaten, om de algemeene staatswetten aftewerken en te volmaken.

Wij hebben echter begrepen, Sire! dat er eindelijk een tijd moet geboren worden na welke de gestadige begeerte ter verbetering niet behoorde te worden ingewilligd, daar de vastheid en zekerheid van hetgeen goed bevonden is verkiesselijk is boven de ijdele pogingen om zonder ophouden naar volmaaktheid te streven. Wij hebben daarom vastgesteld om de reglementen door Uwe Majesteit bekrachtigd, voor zoo verre het stemregt, en de zitting in de vergaderingen, dat is de beoefening der politieke regten betreft, na een tijdverloop van tien jaren als een deel der grondwet te doen beschouwen (art. 7).

2.

Ontwikkeling artikel

1798

Het getal en de jaarwedden der Leden, de tijd en wijze hunner Verkiezing door de stembevoegde Burgers, tot iedere Gemeente behoorende, en de tijd der zittingneming, zoo van allen voor de eerste maal, als ten aanzien der nieuwe Leden jaarlijks, word door het Vertegenwoordigend Lichaam, bij een Reglement, op voordragt van het Uitvoerend Bewind, bepaald.

1801

Iedere Gemeente heeft de vrye beschikking over deszelfs huishoudelyke belangen en bestuur, en maakt daaromtrent alle de vereischte Plaatselyke bepalingen.

1806

De Gemeente-Besturen zijn bevoegd tot het regelen van hunne huishoudelijke belangen, op den voet en wijze bij de Wet bepaald.

1814

De besturen van Steden, Districten, Heerlijkheden en Dorpen hebben, overeenkomstig den inhoud hunner reglementen, de vrije beschikking over hunne huishoudelijke belangen en maken daaromtrent de vereischte plaatselijke bepalingen.

Deze bepalingen echter mogen niet strijdig zijn met de algemeene wetten of het algemeen belang der Ingezetenen.

1815

De Plaatselijke Besturen hebben, overeenkomstig den inhoud hunner reglementen, de vrije beschikking over hunne huishoudelijke belangen, en maken daaromtrent de vereischte plaatselijke verordeningen, welke echter in geen geval met de algemeene wetten of het algemeen belang strijdig mogen zijn.

Zij zenden afschriften van dezelven aan de Staten der Provinciën, blijvende het voorts den Koning onverlet, om ten allen tijde inzage te vorderen, en zoodanige bevelen te geven, als hij vermeent te behooren.

1840: art 153
1848

Aan den raad wordt de regeling en het bestuur van de huishouding der gemeente overgelaten. Op de verordeningen, welke hij te dien aanzien maakt en aan de Provinciale Staten moet mededeelen, is art. 133 i van toepassing.

1887

Aan den raad wordt de regeling en het bestuur van de huishouding der gemeente overgelaten.

Hij maakt de verordeningen, die hij in het belang der gemeente noodig oordeelt.

Wanneer de wetten, algemeene maatregelen van bestuur of provinciale verordeningen het vorderen, verleenen de gemeentebesturen hunne medewerking tot uitvoering daarvan.

Wanneer de regeling en het bestuur van de huishouding eener gemeente door den gemeenteraad grovelijk worden verwaarloosd, kan eene wet de wijze bepalen, waarop in het bestuur dier gemeente, met afwijking van de beide eerste zinsneden van dit artikel, wordt voorzien.

De wet bepaalt, welk gezag het gemeentebestuur vervangt, wanneer dit in gebreke blijft in de uitvoering der wetten, der algemeene maatregelen van bestuur of der provinciale verordeningen te voorzien.

1917: art 144
1922

Aan den raad wordt de regeling en het bestuur van de huishouding der gemeente overgelaten. Hij kan in te bepalen gevallen, met inachtneming van te stellen regels, onder zijn toezicht het bestuur van te bepalen takken van de huishouding der gemeente geheel of ten deele aan andere organen opdragen.

Hij maakt de verordeningen, die hij in het belang der gemeente noodig oordeelt.

Wanneer de wetten, algemeene maatregelen van bestuur of provinciale verordeningen het vorderen, verleenen de gemeentebesturen hunne medewerking tot uitvoering daarvan.

Wanneer de regeling en het bestuur van de huishouding eener gemeente door den gemeenteraad grovelijk worden verwaarloosd, kan eene wet de wijze bepalen, waarop in het bestuur dier gemeente, met afwijking van het eerste en tweede lid van dit artikel, wordt voorzien.

De wet bepaalt, welk gezag het gemeentebestuur vervangt, wanneer dit in gebreke blijft in de uitvoering der wetten, der algemeene maatregelen van bestuur of der provinciale verordeningen te voorzien.

1938: art 146, 1948: art 146, 1953: art 153, 1956: art 153, 1963: art 153, 1972: art 153
1983

Behoudens in de gevallen bedoeld in artikel 123 i, kan de toekenning van bevoegdheden, als bedoeld in artikel 124 i, eerste lid, aan andere organen dan die, genoemd in artikel 125 i, alleen door provinciale staten onderscheidenlijk de gemeenteraad geschieden.

1987: art 128, 1995: art 128, 1999: art 128, 2000: art 128, 2002: art 128, 2005: art 128, 2006: art 128, 2008: art 128, 2017: art 128, 2018: art 128, 2022: art 128