Artikel 94: Plaatselijke bepalingen

93
Artikel 94
94

De besturen van Steden, Districten, Heerlijkheden en Dorpen hebben, overeenkomstig den inhoud hunner reglementen, de vrije beschikking over hunne huishoudelijke belangen en maken daaromtrent de vereischte plaatselijke bepalingen.

Deze bepalingen echter mogen niet strijdig zijn met de algemeene wetten of het algemeen belang der Ingezetenen.

Inhoudsopgave van deze pagina:

1.

Toelichting Staatscourant

Niets is gevaarlijker, dan alles nieuw te willen maken, en wij hebben er de overvloedige ondervinding van. Wat anders is, de gebreken te verbeteren, en de grondslagen te bewaren. De grondslag is in ons Land de Constitutie der provintiën, der ridderschappen en steden. Daarom wordt deze constitutie bij de Grondwet bevestigd en alles zoo gelaten als het was, behalve hetgeen uitdrukkelijk verbeterd wordt. De voornaamste verbeteringen zijn dan nog herstellingen van de aloude Constitutie, zoo als zij was vóór de tijden van de Republiek, die eene groote nieuwigheid geweest is.

Tevens is, bij de Grondwet, zorg gedragen voor het behoud van eene redelijke vrijheid, voor die regten, welke den Nederlander altijd dierbaar zijn geweest, en de Staten van de Provintiën vinden, alzoo de algemeene voorspoed op dezelve gegrond is, en zijn aanzien rijst door den welstand van het volk. Toen Leopold de Tweede op den troon geroepen werd, dien Joseph had doen wankelen, door de zucht naar nieuwigheden, verklaarde hij aan de afgevaardigden, hem op de grenzen te gemoet gekomen, dat hij de Staten der Provintiën, als de grondzuil der monarchie, beschouwde. Deze Grondwet vereenigt, in zoo ver eene onvolmaakte menschelijke instelling vermag, alle de middelen tot behoud der nationale onafhankelijkheid en der burgerlijke vrijheid.

Dringt men in den geest van de Grondwet, zoo zal men ook gewaar worden, dat alle deze onderscheiden deelen, ten einde tot een groot en heilzaam oogmerk zamen te werken, in de naauwste betrekkingen tot elkanderen gebragt zijn. De Souvereine Vorst en de Staten-Generaal kunnen weinig zonder elkanderen doen.

  • De Souvereine Vorst staat tot elke provintie in dezelfde betrekking, als voorheen de Stadhouder;
  • de Staten der provintiën benoemen de leden van de Staten-generaal; de Staten-generaal dragen de uitvoering van alle wetten, rakende het inwendig bestuur, aan de staten de provintiën op; ontvangen allerhande voordragten van dezelven, en trachten de geschillen tusschen dezelven bij te leggen;
  • alle de familiën, die tot aanzien komen, kunnen in den adel en in de ridderschappen gebragt worden.

Deze wederkeerige betrekkingen bepalen zich niet tot de vergaderingen, kollegiën en familiën alleen; zij strekken zich zelfs uit tot bijzondere personen. De leden van de Staten-generaal kunnen genomen worden uit allerlei standen, uit allerlei kollegiën, uit het huis van den Souvereinen Vorst, uit de vloot en het leger; zoodat het slechts van de Staten der provintiën die ze benoemen afhangt, om den bloem der geheele natie in de Staten-generaal te brengen, en om alle mogelijke kunde en talenten in dei vergadering te verëenigen. Hetzelve kan in het vervolg waar gemaakt worden van de Staten der provintiën; de Grondwet behelst niets strijdigs daarmede; zij laat er, in alle opzigten, de deur toe open; de Staten der provintiën, de Ridderschappen, de steden, kunnen alle zoodanige verbeteringen in hunne constitutiën brengen, als zij met den tijd zullen goedvinden.

Uit dit zamenvloeijen in de Staten-generaal en in de Staten der provintiën van menschen, uit alle standen, edellieden, stedelijke regenten, regters, militairen, kooplieden, hoflieden, spruit natuurlijk voort een gemeenzame omgang, een vriendschap, eene mededeeling van denkbeelden, die al wat, om reden van orde, van regelmatigheid, heeft moeten afscheiden worden, wederom verëenigt, met banden van onderlinge genegenheid aan elkander hecht, en eenen zin voor Vaderland, eenen public spirit door alle de klassen van ingezetenen verspreidt, en in alle de gemoederen opwekt.

2.

Ontwikkeling artikel

1798

Het getal en de jaarwedden der Leden, de tijd en wijze hunner Verkiezing door de stembevoegde Burgers, tot iedere Gemeente behoorende, en de tijd der zittingneming, zoo van allen voor de eerste maal, als ten aanzien der nieuwe Leden jaarlijks, word door het Vertegenwoordigend Lichaam, bij een Reglement, op voordragt van het Uitvoerend Bewind, bepaald.

1801

Iedere Gemeente heeft de vrye beschikking over deszelfs huishoudelyke belangen en bestuur, en maakt daaromtrent alle de vereischte Plaatselyke bepalingen.

1806

De Gemeente-Besturen zijn bevoegd tot het regelen van hunne huishoudelijke belangen, op den voet en wijze bij de Wet bepaald.

1814

De besturen van Steden, Districten, Heerlijkheden en Dorpen hebben, overeenkomstig den inhoud hunner reglementen, de vrije beschikking over hunne huishoudelijke belangen en maken daaromtrent de vereischte plaatselijke bepalingen.

Deze bepalingen echter mogen niet strijdig zijn met de algemeene wetten of het algemeen belang der Ingezetenen.

1815

De Plaatselijke Besturen hebben, overeenkomstig den inhoud hunner reglementen, de vrije beschikking over hunne huishoudelijke belangen, en maken daaromtrent de vereischte plaatselijke verordeningen, welke echter in geen geval met de algemeene wetten of het algemeen belang strijdig mogen zijn.

Zij zenden afschriften van dezelven aan de Staten der Provinciën, blijvende het voorts den Koning onverlet, om ten allen tijde inzage te vorderen, en zoodanige bevelen te geven, als hij vermeent te behooren.

1840: art 153
1848

Aan den raad wordt de regeling en het bestuur van de huishouding der gemeente overgelaten. Op de verordeningen, welke hij te dien aanzien maakt en aan de Provinciale Staten moet mededeelen, is art. 133 i van toepassing.

1887

Aan den raad wordt de regeling en het bestuur van de huishouding der gemeente overgelaten.

Hij maakt de verordeningen, die hij in het belang der gemeente noodig oordeelt.

Wanneer de wetten, algemeene maatregelen van bestuur of provinciale verordeningen het vorderen, verleenen de gemeentebesturen hunne medewerking tot uitvoering daarvan.

Wanneer de regeling en het bestuur van de huishouding eener gemeente door den gemeenteraad grovelijk worden verwaarloosd, kan eene wet de wijze bepalen, waarop in het bestuur dier gemeente, met afwijking van de beide eerste zinsneden van dit artikel, wordt voorzien.

De wet bepaalt, welk gezag het gemeentebestuur vervangt, wanneer dit in gebreke blijft in de uitvoering der wetten, der algemeene maatregelen van bestuur of der provinciale verordeningen te voorzien.

1917: art 144
1922

Aan den raad wordt de regeling en het bestuur van de huishouding der gemeente overgelaten. Hij kan in te bepalen gevallen, met inachtneming van te stellen regels, onder zijn toezicht het bestuur van te bepalen takken van de huishouding der gemeente geheel of ten deele aan andere organen opdragen.

Hij maakt de verordeningen, die hij in het belang der gemeente noodig oordeelt.

Wanneer de wetten, algemeene maatregelen van bestuur of provinciale verordeningen het vorderen, verleenen de gemeentebesturen hunne medewerking tot uitvoering daarvan.

Wanneer de regeling en het bestuur van de huishouding eener gemeente door den gemeenteraad grovelijk worden verwaarloosd, kan eene wet de wijze bepalen, waarop in het bestuur dier gemeente, met afwijking van het eerste en tweede lid van dit artikel, wordt voorzien.

De wet bepaalt, welk gezag het gemeentebestuur vervangt, wanneer dit in gebreke blijft in de uitvoering der wetten, der algemeene maatregelen van bestuur of der provinciale verordeningen te voorzien.

1938: art 146, 1948: art 146, 1953: art 153, 1956: art 153, 1963: art 153, 1972: art 153
1983

Behoudens in de gevallen bedoeld in artikel 123 i, kan de toekenning van bevoegdheden, als bedoeld in artikel 124 i, eerste lid, aan andere organen dan die, genoemd in artikel 125 i, alleen door provinciale staten onderscheidenlijk de gemeenteraad geschieden.

1987: art 128, 1995: art 128, 1999: art 128, 2000: art 128, 2002: art 128, 2005: art 128, 2006: art 128, 2008: art 128, 2017: art 128, 2018: art 128, 2022: art 128