Artikel 134: Gelijke bescherming bestaande Godsdiensten; geen discriminatie op basis van Godsdienst

133
Artikel 134
135

Aan alle bestaande Godsdiensten wordt gelijke bescherming verleend; de belijders van dezelve genieten dezelfde burgerlijke voorregten en hebben gelijke aanspraak op het bekleeden, van waardigheden, ambten en bedieningen.

Inhoudsopgave van deze pagina:

1.

Toelichting Staatscourant

In de eeuw der Unie, wist men niet vooruit, hoe vele provintiën en landschappen dezelve zouden aannemen, en, in deze tijden van omwendingen, zoude het kunnen zijn, dat naburige landen begeerden met ons verëenigd te worden. De Grondwet is daarop berekend, en zoo gesteld, dat elk land tot de algemeene regering toe treden en zijne bijzondere regeering behouden kan. Staten, edelen, steden, regtbanken worden zoo gelaten als zij zijn; ja voor het onderhoud van den godsdienst is zelfs gezorgd. Dit laatste stuk verdient wel afzonderlijk beschouwd te worden.

Onze staat is geboren uit de hervorming, in eene eeuw, waarin de godsdienst het groote spel van de staatkunde was. Nadat Spanje alles toegegeven had aan den dapperen tegenstand onzer voorouderen, bleef de vrijheid van geweten de struikelblok, die het eindelijk noodzaakte, den vorst af te zweeren. Onder een' tachtigjarigen oorlog, ja, gedurende de geheele zeventiende eeuw, moest onze regering uit bloote Hervormden bestaan, en de vrijheid, aan de Roomschen verleend, kon slechts langzaam en met voorzigtigheid uitgebreid worden. In de achttiende eeuw bleef de zaak op denzelfden voet, om dat zij eens zoo ingesteld was; er bestond eene heerschende kerk, en alle de andere gezindheden genoten de meest mogelijke vrijheid. Vele aanzienlijke familiën, echter, onder de Roomschen, de Remonstranten, de Doopsgezinden, de Lutheranen, waren zeer misnoegd, dat zij van alle deelneming aan de regering uitgesloten ware; en dit misnoegen broeide sterk, onder de patriottische onlusten van den tijd. Daar kwam de fransche revolutie bij, die alle onderscheid van godsdienst in de regering weg nam, en, eenen tijd lang, allen godsdienst zelven den bodem insloeg. Onder ons werden toen alle de gezindheden door de wet gelijk gesteld, en alle de gezindheden namen deel aan de regering. Hetgeen de meeste opmerking bij deze nieuwigheid verdient, is, dat de kerken zich staande hebben gehouden, en de hervormde kerk niet minder, dan andere; zoodat op nieuw gebleken is, dat God de hulp van menschen en van regeringen geenszins noodig heeft, om zijn werk te bewaren.

Eene tweede opmerking, uit al het gebeurde voortvloeijende, is, dat de hervormde kerk zoo diepe wortelen onder onze natie geschoten heeft, dat het misnoegen van andere gezindheden haar niet benadeeld heeft, toen er de gelegenheid toe geboren scheen. Wij hebben, in verscheidene steden, de Roomschen zien weigeren, hervormde kerkgebouwen aan te nemen, als dezelve hun aangeboden werden. Doch het sterkste blijk van de kracht der hervormde kerk onder ons is, dat geen van de revolutionaire regeringen ooit de jaarwedden van hare predikanten ingehouden heeft, en dat, onder den drukkendsten nood van penningen, de hervormde kerk alleen, zonder ophouden, uit 's Lands kas is onderhouden geworden. Men mag veilig daaruit besluiten, dat de hervormde kerk zoo gevestigd is onder ons, dat zij op den tegenwoordigen voet bestaan kan, dat zij voor hare veiligheid niets meer noodig heeft, en dat de waarheid op zich zelve sterk genoeg is, om geen uitsluitend regt te behoeven, dat er, met één woord, geene heerschende kerk behoeft te zijn. De hervormde kerk zoude zich zelve benadeelen, met de andere gezindheden voortaan te willen uitsluiten, met dezelve te willen berooven van het regt om deel aan de regering te hebben, met diegenen tot hare vijanden te maken, welke thans hare vrienden zijn. De ware magt is in hare handen, en zal er zoo lang in blijven, als de overtuiging van de waarheid in de gemoederen van hare belijders leeft. Deze overtuiging behoort tot de vrijheid van het geweten, en is boven alle menschelijke instellingen verheven. De Grondwet bepaalt zich derhalve tot het onderhoud van de hervormde kerk, eene zaak door alle de gezindheden en dus door de geheele natie toegestaan. Het zal verder van ons zelven af hangen, om het aanzien, dat wij thans genieten, ongestoord te bewaren, en zelfs, door middelen van overtuiging, nog meer uit te breiden.

Onder eene republikeinsche regering, waar de souvereiniteit in eene vergadering is, en bij ons was zij in vele vergaderingen, moeten de onderscheiden gezindheden partijschappen in de vergadering brengen, elk die van zijn gezindheid. Bij deze eerste partijschap komen dan nog alle de anderen, en nemen van deze een mom aanzigt van heiligheid aan. Daarom is in eene republiek eene zoognaamde heerschende kerk een noodzakelijk kwaad om grooter kwaad te hoeden. Maar nu een Souverein Vorst met Grondwetten, als van ouds, hersteld is, valt deze reden weg, vooral ten aanzien van die kerk, waarvan de Vorst een lidmaat is. Wij hebben niettemin, zelfs onder eene roomschen koning, ondervonden, dat de hervormde kerk door zich zelven sterk genoeg is, om zich den eerbied te verzekeren van een anders gezind Vorst. Onder een hervormd Vorst, hebben alle andere gezindheden eenen volmaakten waarborg in de duldzame denkwijze van de nederlandsche Hervormden, die, onder de woede van religie-oorlogen, aan geheel Europa het voorbeeld gegeven hebben van bescherming aan gewetensvrijheid.

Noord-Brabant

Indien nu andere, zelfs geheel roomsche landschappen, zich met ons willen vereenigen, is er niet de minste zwarigheid in den godsdienst gelegen. Naar de Grondwet, zijn zij verzekerd van het onderhoud van hunnen godsdienst, in zoo verre de goederen, daartoe bestemd, en die meestal door de revolutie verzwolgen zijn, niet mogten toereiken. De verëeniging van zulke landen zou den Staat meer kracht bijzetten, en de hervormde kerk niet meer benadeelen, dan die duizenden roomsche huisgezinnen gedaan hebben, die altijd onder ons geleefd hebben. De Generaliteits Landen komen daarbij aanstonds in aanmerking; dezelve moeten deel nemen aan de regering, als eene provintie, zoo als zij nu reeds lang gedaan hebben, en indien de Roomschen er de meerderheid uitmaken, moet er gezorgd worden voor het onderhoud van hunnen godsdienst. De Staat kan het allerminst gediend zijn met ingezetenen, die, of misnoegd zijn over mishandeling, of onverschillig op het stuk van den Godsdienst.

België

Hetgeen men dan niet nalaten kan, om aanstonds te doen voor de landen, eertijds bekend onder den naam van Generaliteit; kan men, op denzelfden voet, ook doen voor andere, die zich met ons zouden willen verëenigen, tot onze wenschelijke staatkundige versterking. Zulke gronden van regering, op dit gewigtig stuk zijn aangenomen geweest in Frankrijk, onder Hendrik den IVden, miskend door Lodewijk den XIVden, en wederom opgewekt door Lodewijk den XVIden. Zij hebben, sedert den vrede van Westphalen, de rust en welvaart in het Duitschen Rijk bevorderd. Zij zijn, heden, aangenomen in de Oostenrijksche Monarchie, en de ondervinding heeft ook daar reeds het zegel er opgedrukt. Engeland is bijna zoo ver gekomen, en zou er de laatste hand aan gelegd hebben, indien het geene verandering in de Constitutie verëischte, en indien alle verandering, hoegenaamd in de Constitutie, niet als gevaarlijk beschouwd wierd, in deze revolutionaire tijden. Bij ons, daar alles het onderst boven gekeerd is geweest, is dat gevaar niet meer te verhouden, en wij moeten uit de puinen van het gebouw een nieuw opigten, waarbij de gebreken van het oude te mijden zijn.

2.

Ontwikkeling artikel

1798

Geene burgerlijke voordeelen, of nadeelen, zijn aan de belijdenis van eenig Kerkelijk Leerstelsel gehegt.

1801

Alle Kerkgenootschappen, welke ter bevordering van deugd en goede zeden een Hoogst Wezen eerbiedigen en hulde doen, genieten eene gelyke bescherming der Wetten.

Ieder Kerkgenootschap belydt zyne gevoelens openlyk, en vergunt aan een iegelyk den vryen toegang tot zyne Bijëenkomsten.

1805

Er bestaat geene heerschende Kerk. Het Gouvernement verleent gelijke bescherming aan alle Kerkgenootschappen, binnen dit Gemeenebest bestaande. Het handhaaft dezelve bij de ongestoorde uitoefening van hunne kerkelijke Instellingen, geschikt ter verbreiding van Godsdiensitge beginselen en goede zeden, mitsgaders tot handhaving der goede orde. Het neemt de nodige maatregelen, welke de bijzondere omstandigheden van deze Kerkgenootschappen, met betrekking tot de openbare rust en algemeene welvaart vereischen.

1806

De Koning en de Wet verleenen gelijke bescherming aan alle Godsdiensten, welke in den Staat worden uitgeoefend; door hun gezag wordt bepaald al het geen noodzakelijk geoordeeld wordt, betreffende de organisatie, de bescherming en de uitoefening van alle Eerediensten.

Alle uitoefening van Godsdienst wordt binnen de Muren van de Kerken der verschillende Gezindheden bepaald.

1814

Aan alle bestaande Godsdiensten wordt gelijke bescherming verleend; de belijders van dezelve genieten dezelfde burgerlijke voorregten en hebben gelijke aanspraak op het bekleeden, van waardigheden, ambten en bedieningen.

1815

Aan alle godsdienstige gezindheden in het Koningrijk bestaande, wordt gelijke bescherming verleend.

1840: art 189, 1848: art 165, 1887: art 168, 1917: art 168, 1922: art 169, 1938: art 175, 1948: art 175, 1953: art 182, 1956: art 182, 1963: art 182, 1972: art 182