Artikel 168: Gelijke bescherming kerkgenootschappen

167
Artikel 168
169

Aan alle kerkgenootschappen in het Rijk wordt gelijke bescherming verleend.

1.

Ontwikkeling artikel

1798

Geene burgerlijke voordeelen, of nadeelen, zijn aan de belijdenis van eenig Kerkelijk Leerstelsel gehegt.

1801

Alle Kerkgenootschappen, welke ter bevordering van deugd en goede zeden een Hoogst Wezen eerbiedigen en hulde doen, genieten eene gelyke bescherming der Wetten.

Ieder Kerkgenootschap belydt zyne gevoelens openlyk, en vergunt aan een iegelyk den vryen toegang tot zyne Bijëenkomsten.

1805

Er bestaat geene heerschende Kerk. Het Gouvernement verleent gelijke bescherming aan alle Kerkgenootschappen, binnen dit Gemeenebest bestaande. Het handhaaft dezelve bij de ongestoorde uitoefening van hunne kerkelijke Instellingen, geschikt ter verbreiding van Godsdiensitge beginselen en goede zeden, mitsgaders tot handhaving der goede orde. Het neemt de nodige maatregelen, welke de bijzondere omstandigheden van deze Kerkgenootschappen, met betrekking tot de openbare rust en algemeene welvaart vereischen.

1806

De Koning en de Wet verleenen gelijke bescherming aan alle Godsdiensten, welke in den Staat worden uitgeoefend; door hun gezag wordt bepaald al het geen noodzakelijk geoordeeld wordt, betreffende de organisatie, de bescherming en de uitoefening van alle Eerediensten.

Alle uitoefening van Godsdienst wordt binnen de Muren van de Kerken der verschillende Gezindheden bepaald.

1814

Aan alle bestaande Godsdiensten wordt gelijke bescherming verleend; de belijders van dezelve genieten dezelfde burgerlijke voorregten en hebben gelijke aanspraak op het bekleeden, van waardigheden, ambten en bedieningen.

1815

Aan alle godsdienstige gezindheden in het Koningrijk bestaande, wordt gelijke bescherming verleend.

1840: art 189, 1848: art 165, 1887: art 168, 1917: art 168, 1922: art 169, 1938: art 175, 1948: art 175, 1953: art 182, 1956: art 182, 1963: art 182, 1972: art 182