Sacramenteel staatsrecht
Soms doen woorden er heel letterlijk toe. Bijvoorbeeld in de katholieke mis tijdens de consecratie. Als de priester dan niet precies de goede woorden spreekt, wordt een ouwel geen hostie. Blijft brood gewoon brood. In het staatsrecht kennen we dat verschijnsel ook. Bijvoorbeeld bij het afleggen van de eed. Als straks de 9.000 nieuwe raadsleden worden geïnstalleerd gaat het ongetwijfeld wel weer ergens mis. Is zo iemand dan wel raadslid geworden? Zeker aan de verhaspeling ‘zo waarlijk helpe mij almachtig, God’ wordt dan terecht zwaar getild.
Ik noem gevallen waarin rechtshandeling en taalhandeling compleet samenvallen ‘sacramenteel staatsrecht’. Dat zit ook in de Grondwet. In hoofdzaak is onze grondwet sober van karakter en juridisch van aard. Je vindt er regels over het bevallingsverlof voor Kamerleden i maar geen antwoord op de vraag op de vraag van wie of wat in de Nederlandse rechtsorde alle macht uitgaat. Maar tussen alle techniek staan toch een paar echte geloofsartikelen verstopt. Ze zijn te vinden door te zoeken naar archaïsche formuleringen waar Staatscommissies Grondwet eigenlijk niet meer aan durven komen. En als ze dat wel durven, komt dat niet door.
Het verbod van last i uit 1814, is zo’n artikel. Hele hordes goedwillende mensen plakken daar uit de collectieve herinnering nog altijd ‘of ruggenspraak’ achteraan. Toch is dat laatste in 1983 bewust uit de Grondwet gehaald. De suggestie dat Kamerleden ook geen overleg met hun achterban mochten voeren vond de grondwetgever te gortig. Maar wat het resterende ‘de leden stemmen zonder last’ inhoudelijk precies betekent, weet ondertussen niemand meer. De functie en dus de waarde van het artikel is in de afgelopen twee eeuwen verschoven. Het is een geloofsartikel geworden van het ideaal van de klassieke parlementaire democratie. En het werd de bezweringsformule waarmee zetelrovers hun eigen fractie beginnen. Om die functies te behouden mag niemand meer aan de formulering komen, anders werkt het niet meer. Hoogstens moeten de woorden ‘of ruggenspraak’ er snel weer aan worden toegevoegd.
Geloofsartikelen omzetten in eenvoudig Nederlands, slaat in ieder geval de plank volledig mis. De Grondwet in eenvoudig Nederlands i heeft bij het lastverbod ‘Kamerleden beslissen zelf wat ze stemmen’. De stoere tekst is dan een vervreemdende platitude geworden. Alsof tijdens een goocheltruc niet meer ‘simsalebim’ gezegd mag worden, maar een kind met een stokje zwaait en plechtig moet zeggen: ‘het gebeurt’ – wat simsalebim ongeveer schijnt te betekenen in eenvoudig Nederlands. Geloofsartikelen uit de Grondwet zijn sacraal, die zijn niet meer eenvoudig te maken.
Maar niet geloofsartikelen uit de Grondwet zijn oude artikelen waarvan het niet meer belangrijk is wat ze ooit precies betekenden. Het bekendste voorbeeld daarvan is het eerste artikel. Dat allen die zich in Nederland bevinden in gelijke gevallen gelijk moeten worden behandeld, is veel meer dan een norm voor rechtmatig overheidshandelen. Waar een fysieke Nederlandse vlag in de Tweede Kamer of een verplicht volkslied op een basisschool toch altijd enig ongemak oproept, wordt er niet geschamperd over de grondwetbank uit 1992 waarin de eerste woorden van de Grondwet staan gebeiteld. Het is eerder een voorbeeld dat wordt nagevolgd. Onlangs onthulde de burgmeester van Ede de tekst van artikel 1 van de Grondwet op de muur in de centrale hal van zijn gemeentehuis. De raad had hem gevraagd om ‘meer aandacht te geven aan dat artikel – één van de fundamenten van onze democratie’. Op de bijbehorende foto’s is geen spoortje plaatsvervangende schaamte over on-Nederlands chauvinisme te zien. De lokale politici kijken stoer en trots de camera. Dit is werkelijk en letterlijk waar ze met z’n allen voor staan.
Artikel 1 i Grondwet is echter niet het oudste artikel uit onze Grondwet. Dat is artikel 6 i, het artikel over de godsdienstvrijheid. Artikel 1 stamt uit nog maar 1983. Evenmin is artikel 1 het belangrijkste artikel. Tussen de grondrechten bestaat juridisch geen hiërarchie, ze moeten telkens van geval tot geval tegen elkaar worden afgewogen. Zoals het bij geloofsartikelen gaat: dat maakt allemaal niet uit. We maken er desnoods een fundament van onze democratie van. Het gaat ook niet meer om wat het juridisch betekent, maar om de verbeelding die de formulering oproept. En dus moeten we van de tekst van artikel 1 Grondwet afblijven – ook als we inmiddels minder gelukkig zijn met het woordje ‘ras’ of als we toch graag ook ‘handicap’ hadden toegevoegd.
Bij geloofsartikelen doen de woorden er op een andere manier heel letterlijk toe. Die moeten heel precies in stand blijven, anders verliezen ze hun functie. Bovendien zouden ze anders in Ede om de haverklap de muur moeten overschilderen. En dan wordt het wel gênant.