Artikel 136: Toepassingsovereenkomst

135
Artikel 136
137

Voor een eerste periode van vijf jaar na de inwerkingtreding van dit Verdrag bepaalt een aan dit Verdrag gehechte Toepassingsovereenkomst de wijze van toepassing en de procedure van de associatie tussen de landen en gebieden enerzijds en de Gemeenschap anderzijds.

Vóór de afloop van de in vorenstaande alinea genoemde Overeenkomst stelt de Raad op basis van de bereikte resultaten en van de in dit Verdrag neergelegde beginselen met eenparigheid van stemmen de bepalingen vast voor een nieuwe periode.

Inhoudsopgave van deze pagina:

1.

Toelichting Nederlandse regering

[De associatie voorziet] in een speciale bijdrage van de Gemeenschap aan de investeringen in de overzeese gebieden. Hiertoe zal een fonds worden gecreëerd, waarin alle deelnemende landen bepaalde bijdragen storten. Deze investeringshulp zal een aanvullend karakter hebben ten opzichte van hetgeen de moederlanden zelf reeds doen. De omvang van deze investeringshulp, alsmede de wijze, waarop zij zal worden verdeeld, is vastgelegd in een speciale conventie voor een periode van 5 jaar.

De belangrijkste verklaring voor het feit, dat men slechts een conventie voor een periode van 5 jaar heeft willen sluiten, was gelegen in de wens van de Franse Regering, in ieder geval voor de inwerkingtreding van het Verdrag reeds de bedragen te fixeren, welke voor investeringshulp aan de overzeese gebieden bestemd zouden zijn. Het behoeft geen betoog, dat, mede gelet op de ontwikkeling van politieke zelfstandigheid dier gebieden, het ondoenlijk zou zijn voor de betrokken Regeringen zich voor een langere periode dan circa 5 jaar te verbinden. De Nederlandse Regering had in het algemeen de voorkeur gegeven aan een kaderregeling, waarbij de uitwerking en de nadere vaststelling der bedragen in een later stadium zouden zijn geschied door de organen van de Gemeenschap. Dit was voor de Franse Regering echter onvoldoende en onaanvaardbaar.

In de conventie is ten aanzien van deze investeringshulp het volgende overeengekomen.

De Lid-Staten zullen hun financiële bijdragen storten in een fonds, dat door de Commissie wordt beheerd en waaruit de investeringen zullen worden gefinancierd. De bijdragen, welke uit dit fonds voorde economische ontwikkeling dezer overzeese gebieden zullen worden gegeven, zullen een aanvullend karakter hebben ten aanzien van hetgeen de moederlanden reeds doen, d.w.z. dat deze bijdragen zullen komen boven de huidige financiële inspanning van de moederlanden, zonder dat dit echter deze moederlanden verbindt ook in de toekomst nooit minder te doen dan zij thans reeds doen.

De omvang van de hulp, welke de Lid-Staten zullen storten, is vastgelegd in Annex A bij de speciale Toepassingsconventie voor de associatie. Kort samengevat, blijkt uit deze bijlage, dat de Lid-Staten in een periode van 5 jaar gezamenlijk $ 581,25 mln. zullen storten, waarbij de bijdragen elk jaar groter worden. Bij de vaststelling dezer bijdragen is ook, zij het zeker niet uitsluitend, met de draagkracht der individuele Lid-Staten rekening gehouden. Dit komt o.a. tot uitdrukking in het relatief lage bedrag voor Italië; hierin weerspiegelt zich de zware last, welke dit land heeft voor de ontwikkeling van Zuid-Italië. De Nederlandse bijdrage zal $ 70 mln., dus circa f 266 mln., bedragen over 5 jaar.

De wijze, waarop de storting en de overdracht der bijdragen zullen geschieden, en de wijze, waarop de middelen zullen worden beheerd, etc., zullen binnen 6 maanden na de inwerkingtreding van het Verdrag nader worden vastgesteld door de Raad, beslissend met gekwalificeerde meerderheid op voorstel van de Commissie (artikel 6 i van de Toepassingsconventie).

De verdeling van de middelen van het fonds over de verschillende overzeese gebieden van jaar tot jaar is vastgelegd in Bijlage B van de Toepassingsconventie. Uit deze bijlage blijkt, dat het leeuwedeel van de middelen uit het fonds bestemd zal zijn voor de Franse overzeese gebieden, namelijk $ 511,25 mln. Voor Nederlands Nieuw-Guinea zal $ 35 mln. beschikbaar worden gesteld.

De beschikbare middelen zullen enerzijds voor projecten met een sociaal karakter b.v. hospitalen, scholen, opleidingsinstellingen, etc. en anderzijds voor projecten met een meer algemeen economisch belang worden bestemd (Toepassingsconventie, artikelen 2 i en i). De Raad stelt jaarlijks met gekwalificeerde meerderheid de Commissie gehoord de verdeling van het totaal beschikbare bedrag over deze beide categorieën projecten vast. Bij deze gekwalificeerde meerderheidsbeslissing vindt een bijzondere stemmenweging plaats, vermeld in artikel 7 i van de Toepassingsconventie. In deze stemmenweging heeft men enigermate de verhouding willen weergeven van de bijdragen der Lid-Staten.

Elk jaar stelt de Commissie een programma vast voor de verdeling der middelen over de verschillende categorieën projecten. Dit programma is gebaseerd op voorstellen, afkomstig van de voor de verschillende overzeese gebiedsdelen verantwoordelijke autoriteiten, nadat dezen daarover overeenstemming hebben bereikt met vertegenwoordigers van de inheemsebevolking of met de lokale bestuurders (Toepassingsconventie, artikel 2).

De verantwoordelijkheid voor de feitelijke besteding der middelen uit het fonds berust in sterke mate bij de Europese Commissie.

De Commissie beslist namelijk over het programma, zij het met dien verstande, dat de Raad, voor zover het gaat om projecten van economische aard, mede beslist, indien een Lid-Staat zulks verzoekt binnen een maand nadat de Commissie haar programma ter kennisneming aan de Raad heeft gezonden. In dat geval beslist de Raad met gekwalificeerde meerderheid.

Is het programma goedgekeurd, dan moet de Commissie erop toezien, dat de middelen, welke aan de autoriteiten, verantwoordelijk zijn voor de uitvoering der projecten, ter beschikking worden gesteld, inderdaad worden besteed voor de doeleinden, waarvoor zij zijn gegeven. Ook moet de Commissie erop toezien, dat de uitvoering der projecten op de meest economische wijze geschiedt (Toepassingsconventie, artikel 5). Zij moet dus b.v. erop toezien, dat werken op de juiste wijze war-den aanbesteed en dat in beginsel alle bedrijven uit de partnerlanden kunnen meedingen (conform artikel 132, lid 4, van het Verdrag).

In de Toepassingsconventie voor de associatie der overzeese gebieden wordt vooral de regeling van de afbraak der onderlinge kwantitatieve restricties nader uitgewerkt (artikelen 10 i, 11 i en 13 i dezer Conventie). Tevens wordt bepaald, dat, indien en zolang voor de periode na de 5 jaar, waarvoor deze Conventie geldt, geen nieuwe regeling is overeengekomen, de kwantitatieve restricties zowel die der Lid-Staten van de Europese Economische Gemeenschap als van de overzeese gebieden tegenover elkaar gehandhaafd zullen blijven op het niveau, dat aan het einde van het vijfde jaar was bereikt (artikel 14 i der Conventie).

De wederzijdse afbraak der tarieven zal worden voortgezet, ook al zou na het vijfde jaar geen nieuwe regeling ter vervanging van de huidige conventie overeengekomen worden. Alleen zal dan, en voor zolang dat het geval is, een bijzondere regeling- inzake de toepassing van het gemeenschappelijk invoerrecht op bananen, cacaobonen en ongebrande koffie in werking treden.

Volgens artikel 15 i zullen dan alle Lid-Staten voor bananen, ruwe cacao en ongebrande koffie tariefcontingenten kunnen krijgen voor hoeveelheden, gelijk aan hun import uit het laatste jaar, waarvoor statistieken beschikbaar zijn, en tegen het buitentarief, dat geldt bij het begin van de tweede etappe. Bovendien kan Duitsland voor de invoer van bananen en kunnen Italië en de Benelux voor de invoer van koffie de regeling behouden, welke zij aan het einde van het vijfde jaar hebben uit hoofde van de speciale regeling, welke te hunnen aanzien is vastgelegd in een tweetal protocollen, resp. inzake het tariefcontingent voor bananen en het tariefcontingent voor koffie, welke als bijlagen aan het Verdrag zijn toegevoegd.

Regime ten aanzien van de vestiging van personen en Bedrijven

Gedurende de overgangsperiode zal geleidelijk ook de vrijheid van vestiging van personen en bedrijven uit de landen van de Europese Economische Gemeenschap in de overzeese gebieden worden gerealiseerd. In beginsel zal dit geschieden conform de regeling, welke voor de Gemeenschap zelf is getroffen in de artikelen 52 t/m 58 van het Verdrag. Daarbij is er echter één belangrijk verschil: de modaliteiten van deze vrijheid zullen niet met eenstemmigheid door de Raad worden vastgesteld zoals in artikel 54, lid 1 i, voor de Lid-Staten onderling wordt bepaald doch met een gekwalificeerde meerderheid op voorstel van de Commissie (artikel 8 i van de Toepassingsconventie). Dit is geschied om te voorkomen, dat de moederlanden een bevredigende en spoedige regeling zouden kunnen tegenhouden van dit voor de andere partnerlanden economisch zo belangrijk recht.

Indien en zolang de huidige Conventie niet door een andere regeling is vervangen, zal deze vrijheid van vestiging worden gehandhaafd op het niveau, dat aan het einde van het vijfde jaar is bereikt (artikel 14 i) .

De vrije migratie van arbeiders zal in latere overeenkomsten nader worden geregeld (artikel 135 van het Verdrag).

2.

Ontwikkeling artikel

1957

Voor een eerste periode van vijf jaar na de inwerkingtreding van dit Verdrag bepaalt een aan dit Verdrag gehechte Toepassingsovereenkomst de wijze van toepassing en de procedure van de associatie tussen de landen en gebieden enerzijds en de Gemeenschap anderzijds.

Vóór de afloop van de in vorenstaande alinea genoemde Overeenkomst stelt de Raad op basis van de bereikte resultaten en van de in dit Verdrag neergelegde beginselen met eenparigheid van stemmen de bepalingen vast voor een nieuwe periode.

2002

De Raad stelt op basis van de in het kader van de associatie van de landen en gebieden met de Gemeenschap bereikte resultaten en van de in dit Verdrag neergelegde beginselen met eenparigheid van stemmen de bepalingen vast betreffende de wijze van toepassing en de procedure van de associatie van de landen en gebieden met de Gemeenschap anderzijds.