5. Vaststelling van het Statuut van de Europese Investeringsbank

DE HOGE VERDRAGSLUITENDE PARTIJEN,

WENSENDE, het in artikel III-393 i van de Grondwet bedoelde statuut van de Europese Investeringsbank vast te stellen,

HEBBEN OVEREENSTEMMING BEREIKT omtrent de volgende bepalingen, die aan het Verdrag tot vaststelling van een Grondwet voor Europa worden gehecht:

Inhoudsopgave van deze pagina:

Artikel 1

De in artikel III-393 van de Grondwet bedoelde Europese Investeringsbank, hierna te noemen "de Bank", wordt opgericht en oefent haar functies en werkzaamheden uit overeenkomstig de Grondwet en dit statuut.

Artikel 2

De taak van de Bank is in artikel III-394 van de Grondwet omschreven.

Artikel 3

Overeenkomstig artikel III-393 van de Grondwet zijn de lidstaten de leden van de Bank.

Artikel 4

  • 1. 
    Het kapitaal van de Bank bedraagt 163.653.737.000 euro, waarin door de lidstaten voor de volgende bedragen wordt deelgenomen:
     

    Duitsland

    26 649 532 500

    Frankrijk

    26 649 532 500

    Italië

    26 649 532 500

    Verenigd Koninkrijk

    26 649 532 500

    Spanje

    15 989 719 500

    België

    7 387 065 000

    Nederland

    7 387 065 000

    Zweden

    4 900 585 500

    Denemarken

    3 740 283 000

    Oostenrijk

    3 666 973 500

    Polen

    3 411 263 500

    Finland

    2 106 816 000

    Griekenland

    2 003 725 500

    Portugal

    1 291 287 000

    Tsjechische Republiek

    1 258 785 500

    Hongarije

    1 190 868 500

    Ierland

    935 070 000

    Slowakije

    428 490 500

    Slovenië

    397 815 000

    Litouwen

    249 617 500

    Luxemburg

    183 382 000

    Letland

    152 335 000

    Estland

    117 640 000

    Malta

    69 804 000

    De lidstaten zijn ten hoogste aansprakelijk tot het nog niet gestorte bedrag van hun aandeel in het geplaatste kapitaal.

  • 2. 
    De toelating van een nieuw lid brengt verhoging van het geplaatste kapitaal mede, overeenkomende met de inbreng van het nieuwe lid.
  • 3. 
    De Raad van gouverneurs kan met eenparigheid van stemmen tot een verhoging van het geplaatste kapitaal besluiten.
  • 4. 
    Het aandeel der leden in het geplaatste kapitaal kan gecedeerd noch verpand worden en is niet vatbaar voor beslag.

Artikel 5

  • 1. 
    Het geplaatste kapitaal wordt door de lidstaten gestort ten belope van gemiddeld 5% van de in artikel 4, lid 1, vastgestelde bedragen.
  • 2. 
    In geval van verhoging van het geplaatste kapitaal, stelt de Raad van gouverneurs met eenparigheid van stemmen het percentage vast dat moet worden gestort alsmede de wijze van storting. Storting in contanten geschiedt uitsluitend in euro.
  • 3. 
    De Raad van bewind kan de storting van het resterende deel van het geplaatste kapitaal verlangen, voorzover dit noodzakelijk is om aan de verplichtingen van de Bank te voldoen.

    Storting geschiedt door elke lidstaat in verhouding tot zijn aandeel in het geplaatste kapitaal.

Artikel 6

De Bank wordt bestuurd en beheerd door een Raad van gouverneurs, een Raad van bewind en een directie.

Artikel 7

  • 1. 
    De Raad van gouverneurs bestaat uit de door de lidstaten aangewezen ministers.
  • 2. 
    De Raad van gouverneurs stelt de algemene richtlijnen vast met betrekking tot de kredietpolitiek van de Bank, overeenkomstig de doelstellingen van de Unie.

    Hij ziet erop toe dat deze richtlijnen worden opgevolgd.

  • 3. 
    Bovendien geldt voor de Raad van gouverneurs het volgende:
    • a) 
      hij besluit overeenkomstig artikel 4, lid 3, en artikel 5, lid 2, tot verhoging van het geplaatste kapitaal;
    • b) 
      hij stelt, ter fine van artikel 9, lid 1, vast volgens welke beginselen financiering door de Bank in het kader van haar taak geschiedt;
    • c) 
      hij oefent de bevoegdheden uit die in de artikelen 9 en 11 voor de benoeming en het ambtshalve ontslag van de leden van de Raad van bewind en van de directie zijn genoemd, alsmede die welke in artikel 11, lid 1, tweede alinea, zijn genoemd;
    • d) 
      hij besluit overeenkomstig artikel 16, lid 1, tot financiering van investeringen die geheel of gedeeltelijk buiten het grondgebied van de lidstaten zullen worden gedaan;
    • e) 
      hij keurt het door de Raad van bewind opgestelde jaarverslag goed;
    • f) 
      hij keurt de jaarbalans alsmede de winst- en verliesrekening goed;
    • g) 
      hij keurt het reglement van orde van de Bank goed;
    • h) 
      hij oefent de overige bij dit statuut uitdrukkelijk verleende bevoegdheden uit.
  • 4. 
    De Raad van gouverneurs kan met eenparigheid van stemmen, in het kader van de Grondwet en van dit statuut, alle besluiten vaststellen met betrekking tot de schorsing van de werkzaamheden van de Bank en met betrekking tot haar eventuele liquidatie.

Artikel 8

  • 1. 
    Voorzover in dit statuut niet anders is bepaald, worden de besluiten van de Raad van gouverneurs met meerderheid van de stemmen van zijn leden genomen. Deze meerderheid moet ten minste 50% van het geplaatste kapitaal vertegenwoordigen.

    Een gekwalificeerde meerderheid wordt gevormd door achttien stemmen en 68% van het geplaatste kapitaal.

  • 2. 
    Onthouding door aanwezige of vertegenwoordigde leden vormt geen beletsel voor de vaststelling van besluiten die eenparigheid van stemmen vereisen.

Artikel 9

  • 1. 
    De Raad van bewind beslist over financieringen, met name in de vorm van kredieten en garanties, en over het aangaan van leningen; hij stelt de rentevoet vast voor de door de Bank verstrekte leningen alsmede de provisies en overige verplichtingen. Hij kan op grond van een met gekwalificeerde meerderheid van stemmen genomen besluit, bepaalde bevoegdheden aan de directie delegeren. Hij bepaalt onder welke voorwaarden en op welke wijze deze delegatie geschiedt en ziet toe op de uitvoering ervan.

    De Raad van bewind ziet toe op een goed bestuur van de Bank; en zorgt ervoor dat het beheer van de Bank plaatsvindt in overeenstemming met de Grondwet en dit statuut en met de algemene richtlijnen welke door de Raad van gouverneurs worden vastgesteld.

    Na het boekjaar brengt hij verslag uit aan de Raad van gouverneurs en maakt dit verslag na goedkeuring bekend.

  • 2. 
    De Raad van bewind bestaat uit zesentwintig bewindvoerders en zestien plaatsvervangers.

    De bewindvoerders worden door de Raad van gouverneurs voor een periode van vijf jaar benoemd, waarbij iedere lidstaat een bewindvoerder aanwijst. Ook de Commissie wijst een bewindvoerder aan.

    De plaatsvervangende bewindvoerders worden door de Raad van gouverneurs voor een periode van vijf jaar benoemd, en wel als volgt:

    • twee plaatsvervangers aangewezen door de Bondsrepubliek Duitsland,
    • twee plaatsvervangers aangewezen door de Franse Republiek,
    • twee plaatsvervangers aangewezen door de Italiaanse Republiek,
    • twee plaatsvervangers aangewezen door het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland,
    • een plaatsvervanger in onderlinge overeenstemming aangewezen door het Koninkrijk Spanje en de Portugese Republiek,
    • een plaatsvervanger in onderlinge overeenstemming aangewezen door het Koninkrijk België,

      het Groothertogdom Luxemburg en het Koninkrijk der Nederlanden,

    • een plaatsvervanger in onderlinge overeenstemming aangewezen door het Koninkrijk Denemarken, de Helleense Republiek en Ierland,
    • een plaatsvervanger in onderlinge overeenstemming aangewezen door de Republiek Oostenrijk, de Republiek Finland en het Koninkrijk Zweden,
    • drie plaatsvervangers in onderlinge overeenstemming aangewezen door de Tsjechische Republiek, de Republiek Estland, de Republiek Cyprus, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, de Republiek Hongarije, de Republiek Malta, de Republiek Polen, de Republiek Slovenië en de Slowaakse Republiek,
    • een plaatsvervanger aangewezen door de Commissie.

    De Raad van bewind coöpteert zes deskundigen zonder stemrecht: drie als vaste deskundigen en drie als plaatsvervangers.

    De bewindvoerders en de plaatsvervangers zijn herbenoembaar.

    Het reglement van orde bevat de nadere regels inzake deelneming aan de vergaderingen van de Raad van bewind alsmede de voorschriften betreffende de plaatsvervangers en de gecoöpteerde leden.

    De president of, bij ontstentenis, een van de vice-presidenten van de directie oefent het voorzitterschap uit van de Raad van bewind, zonder aan de stemming deel te nemen.

    Als leden van de Raad van bewind worden gekozen personen die alle waarborgen bieden voor onafhankelijkheid en bekwaamheid. Zij zijn slechts aan de Bank verantwoording schuldig.

  • 3. 
    Een bewindvoerder kan slechts dan door de Raad van gouverneurs, welke ter zake met gekwalificeerde meerderheid van stemmen besluit, ambtshalve worden ontslagen, indien hij niet meer voldoet aan de voorwaarden welke voor de uitoefening van zijn functie zijn gesteld.

    Ingeval het jaarverslag niet wordt goedgekeurd, treedt de Raad van bewind af.

  • 4. 
    Indien er ten gevolge van overlijden of van vrijwillig, ambtshalve of collectief ontslag een vacature ontstaat, wordt tot vervanging overgegaan overeenkomstig de in lid 2 vastgestelde voorschriften. Behalve bij algehele vernieuwing, worden de leden voor de verdere duur van hun mandaat vervangen.
  • 5. 
    De Raad van gouverneurs stelt de vergoeding vast voor de leden van de Raad van bewind. Hij bepaalt welke functie eventueel onverenigbaar is met die van bewindvoerder en van plaatsvervanger.

Artikel 10

  • 1. 
    Elke bewindvoerder beschikt in de Raad van bewind over één stem. Hij kan zijn stem in alle gevallen overeenkomstig in het reglement van orde van de Bank vast te stellen regels delegeren.
  • 2. 
    Tenzij in dit statuut anders is bepaald, worden de besluiten van de Raad van bewind genomen door ten minste eenderde van de stemgerechtigde leden welke ten minste 50% van het geplaatste kapitaal vertegenwoordigen. Voor een gekwalificeerde meerderheid zijn achttien stemmen en 68% van het geplaatste kapitaal vereist. In het reglement van orde van de bank wordt bepaald welk quorum vereist is voor de geldigheid van de besluiten van de Raad van bewind.

Artikel 11

  • 1. 
    De directie bestaat uit een president en acht vice-presidenten, die voor een periode van zes jaar door de Raad van gouverneurs op voorstel van de Raad van bewind worden benoemd. Zij zijn herbenoembaar.

    De Raad van gouverneurs kan met eenparigheid van stemmen het aantal leden van de directie wijzigen.

  • 2. 
    Op voorstel van de Raad van bewind, met gekwalificeerde meerderheid van stemmen tot stand gekomen, kan de Raad van gouverneurs, met gekwalificeerde meerderheid van stemmen, besluiten, de leden van de directie ambtshalve te ontslaan.
  • 3. 
    De directie behandelt de lopende zaken van de Bank, onder leiding van de president en onder toezicht van de Raad van bewind.

    Zij bereidt de besluiten van de Raad van bewind voor, met name wat betreft het aangaan van leningen en het verlenen van financiering, met name in de vorm van kredieten en garanties. Zij zorgt voor de uitvoering van die besluiten.

  • 4. 
    De adviezen inzake voorstellen voor het aangaan van leningen en het verlenen van financiering, met name in de vorm van kredieten en garanties, worden door de directie met meerderheid van stemmen aangenomen.
  • 5. 
    De Raad van gouverneurs stelt de vergoeding vast voor de leden van de directie en bepaalt welke werkzaamheden onverenigbaar zijn met hun ambt.
  • 6. 
    De president of bij ontstentenis, een van de vice-presidenten vertegenwoordigt de Bank in en buiten rechte.
  • 7. 
    De personeelsleden van de Bank staan onder het gezag van de president. Zij worden door hem benoemd en ontslagen. Bij de keuze van het personeel wordt niet alleen rekening gehouden met persoonlijke geschiktheid en beroepsbekwaamheid, doch eveneens met een billijke verdeling naar nationaliteit over de lidstaten. In het reglement van orde wordt bepaald welke instantie bevoegd is de bepalingen die op het personeel van toepassing zijn, vast te stellen.
  • 8. 
    De directie en het personeel van de Bank zijn slechts aan de Bank verantwoording schuldig en oefenen hun functies in volledige onafhankelijkheid uit.

Artikel 12

  • 1. 
    Een comité van zes leden, die door de Raad van gouverneurs op grond van hun bekwaamheid worden benoemd, controleert de activiteiten van de Bank op verenigbaarheid met de beste bancaire praktijken en is belast met de controle van de rekeningen van de Bank.
  • 2. 
    Het in lid 1 bedoelde comité onderzoekt elk jaar de regelmatigheid van de verrichtingen en van de boeken van de Bank. Te dien einde controleert het of de verrichtingen van de Bank overeenkomstig de in dit statuut en in het reglement van orde vastgestelde voorschriften en procedures hebben plaatsgevonden.
  • 3. 
    Het in lid 1 bedoelde comité verklaart dat de financiële staten, alsmede alle financiële gegevens die zijn vervat in de door de Raad van bewind opgestelde jaarrekening, zowel aan de actief- als aan de passiefzijde een trouwe weergave zijn van de financiële situatie van de Bank, alsmede van haar resultaten en kasstroom over het beschouwde boekjaar.
  • 4. 
    Het reglement van orde bepaalt welke kwalificaties de leden van het in lid 1 bedoelde comité moeten bezitten, alsmede onder welke voorwaarden en op welke wijze het comité werkt.

Artikel 13

De Bank onderhoudt de betrekkingen met elke lidstaat door tussenkomst van de door deze aangewezen autoriteit. Voor de uitvoering van financiële verrichtingen doet zij een beroep op de nationale centrale bank van de betrokken lidstaat of op andere door die staat gemachtigde financiële instellingen.

Artikel 14

  • 1. 
    De Bank werkt samen met alle internationale organisaties waarvan de werkzaamheden zich uitstrekken over een terrein dat met het hare overeenkomt.
  • 2. 
    De Bank legt alle contacten welke dienstig zijn voor de samenwerking met de bankinstellingen en financiële instellingen van de landen tot welke haar verrichtingen zich uitstrekken.

Artikel 15

Op verzoek van een lidstaat of van de Commissie dan wel ambtshalve worden de richtlijnen die door de Raad van gouverneurs krachtens artikel 7 zijn vastgesteld, door hem uitgelegd of aangevuld op dezelfde wijze als waarop zij tot stand zijn gekomen.

Artikel 16

  • 1. 
    In het kader van de in artikel III-394 van de Grondwet omschreven taak, verleent de Bank aan haar leden of aan particuliere of openbare ondernemingen financiering, onder meer in de vorm van kredieten en garanties, voor investeringen die op het grondgebied van de lidstaten zullen worden verwezenlijkt, voorzover middelen uit andere bronnen niet tegen redelijke voorwaarden beschikbaar zijn.

    De Bank kan evenwel krachtens een met gekwalificeerde meerderheid van stemmen vastgesteld besluit van de Raad van gouverneurs op voorstel van de Raad van bewind financiering verlenen voor investeringen die geheel of gedeeltelijk buiten het grondgebied van de lidstaten zullen worden verwezenlijkt.

  • 2. 
    Het verstrekken van leningen wordt zoveel mogelijk ondergeschikt gemaakt aan de inschakeling van andere financieringsmiddelen.
  • 3. 
    Wanneer een lening wordt toegekend aan een onderneming of een ander lichaam dan een lidstaat, maakt de Bank het verstrekken van deze lening afhankelijk hetzij van een garantie van de lidstaat op wiens grondgebied de investering zal worden verwezenlijkt, hetzij van voldoende waarborgen, hetzij van de financiële soliditeit van de debiteur.

    In het kader van de door de Raad van gouverneurs in de zin van artikel 7, lid 3, onder b), vastgestelde beginselen en indien de verwezenlijking van de projecten bedoeld in artikel III-394 van de Grondwet zulks vereist, stelt de Raad van bewind voorts met gekwalificeerde meerderheid van stemmen de voorwaarden en bijzonderheden vast van elke financiering met een specifiek risicoprofiel die uit dien hoofde beschouwd wordt als een speciale activiteit.

  • 4. 
    De Bank kan leningen garanderen die door openbare of particuliere ondernemingen of door lichamen zijn aangegaan ter verwezenlijking van projecten als bedoeld in artikel III-394 van de Grondwet.
  • 5. 
    De som van de door de Bank verstrekte uitstaande leningen en garanties, mag 250% van het geplaatste kapitaal van de reserves, van de niet toegewezen voorzieningen, en van het saldo van de winst- en verliesrekening niet te boven gaan. Het gecumuleerde bedrag van die posten wordt berekend na aftrek van een bedrag dat gelijk is aan het geplaatste kapitaal, al dan niet gestort, uit hoofde van elke deelneming van de Bank.

    Op geen enkel moment mag het bedrag dat is gestort uit hoofde van de deelnemingen door de Bank meer bedragen dan het totaal van het vrijgemaakte gedeelte van haar kapitaal, van haar reserves, van haar niet-toegewezen voorzieningen en van het saldo van de winst- en verliesrekening.

    Bij wijze van uitzondering krijgen de speciale activiteiten van de Bank waartoe door de Raad van gouverneurs en de Raad van bewind wordt besloten overeenkomstig lid 3, een specifieke toewijzing in reserves.

    Dit lid is eveneens van toepassing op de geconsolideerde rekeningen van de Bank.

  • 6. 
    De Bank beveiligt zich tegen wisselkoersrisico's door in de lenings- en garantieovereenkomsten de naar haar mening passende bepalingen op te nemen.

Artikel 17

  • 1. 
    De rentevoet voor door de Bank te verstrekken leningen alsmede de provisie en andere lasten worden aangepast aan de op de kapitaalmarkt geldende voorwaarden en worden zodanig berekend dat de daaruit voortvloeiende ontvangsten de Bank in staat stellen haar verplichtingen na te komen, haar kosten en risico's te dekken en overeenkomstig artikel 22 een reservefonds te vormen.
  • 2. 
    De Bank staat geen verlagingen toe van de rentevoet. Ingeval er, gelet op de bijzondere aard van de investering, aanleiding bestaat tot verlaging van de rentevoet, kan de belanghebbende lidstaat of een derde instantie rentesubsidies verlenen, voorzover dit verenigbaar is met de in artikel III-167 van de Grondwet vastgestelde regels.

Artikel 18

De Bank neemt bij zijn financieringsverrichtingen de navolgende beginselen in acht.

  • 1. 
    Zij ziet erop toe dat haar gelden op de meest rationele wijze in het belang van de Unie worden aangewend.

    Zij kan slechts leningen verstrekken of op te nemen leningen garanderen:

    • a) 
      wanneer bij investeringen die worden uitgevoerd door ondernemingen in de productieve sector, rente en aflossing zijn gewaarborgd door de exploitatieopbrengsten, of, bij andere investeringen, door een verbintenis die wordt aangegaan door de staat waarin de investering wordt uitgevoerd dan wel op enigerlei andere wijze, en
    • b) 
      wanneer de uitvoering van de investering bijdraagt tot een verhoging van de economische productiviteit in het algemeen en eveneens tot de totstandbrenging en werking van de interne markt.
  • 2. 
    Zij neemt op generlei wijze deel in ondernemingen en neemt geen verantwoordelijkheid voor het beheer daarvan op zich, tenzij beveiliging van haar rechten dit als waarborg voor de inning van haar schuldvordering vereist.

    In het kader van de door de Raad van gouverneurs krachtens artikel 7, lid 3, onder b), vastgestelde beginselen en indien de verwezenlijking van de projecten bedoeld in artikel III-394 van de Grondwet zulks vereist, stelt de Raad van bewind evenwel met gekwalificeerde meerderheid van stemmen de voorwaarden voor en bijzonderheden van een deelneming in het kapitaal van een commerciële onderneming vast in de regel ter aanvulling van een lening of een garantie, indien zulks nodig is voor de financiering van een investering of van een programma.

  • 3. 
    Zij kan haar schuldvorderingen cederen op de kapitaalmarkt en te dien einde van haar geldnemers de uitgifte van obligaties of andere effecten verlangen.
  • 4. 
    Noch de Bank noch de lidstaten stellen als voorwaarde dat uitgeleende gelden in een bepaalde lidstaat moeten worden besteed.
  • 5. 
    Zij kan het verstrekken van leningen afhankelijk stellen van het uitschrijven van internationale aanbestedingen.
  • 6. 
    Zij financiert noch geheel noch gedeeltelijk een investering waartegen de lidstaat op wiens grondgebied de investering moet worden uitgevoerd, zich verzet.
  • 7. 
    Ter aanvulling van haar kredietverlening kan de Bank zorgen voor technische bijstand volgens de voorwaarden en bijzonderheden die door de Raad van gouverneurs worden bepaald met gekwalificeerde meerderheid van stemmen en met inachtneming van dit statuut.

Artikel 19

  • 1. 
    Iedere onderneming of openbaar of privaat lichaam kan rechtstreeks een aanvraag om financiering tot de Bank richten. Een aanvraag kan ook tot de Bank worden gericht, hetzij door tussenkomst van de Commissie, hetzij van de lidstaat op wiens grondgebied de investering zal worden verwezenlijkt.
  • 2. 
    Wanneer de aanvragen door tussenkomst van de Commissie plaatsvinden, worden zij voor advies voorgelegd aan de lidstaat op wiens grondgebied de investering zal worden uitgevoerd. Wanneer de aanvragen door tussenkomst van de lidstaat plaatsvinden, worden zij voor advies aan de Commissie voorgelegd. Wanneer zij rechtstreeks van een onderneming uitgaan, worden zij aan de betrokken lidstaat en aan de Commissie voorgelegd.

    De betrokken lidstaten en de Commissie brengen binnen een termijn van twee maanden advies uit. Bij gebreke van een antwoord binnen deze termijn, mag de Bank aannemen dat tegen de betrokken investering geen bezwaren bestaan.

  • 3. 
    De Raad van bewind beslist over de financieringsverrichtingen welke hem door de directie worden voorgelegd.
  • 4. 
    De directie onderzoekt of de haar voorgelegde financieringsverrichtingen voldoen aan de bepalingen van dit statuut, met name aan die van de artikelen 16 en 18. Indien de directie zich uitspreekt voor de financiering, legt zij het desbetreffende voorstel aan de Raad van bewind voor; zij kan haar gunstig advies afhankelijk stellen van de voorwaarden welke zij als wezenlijk beschouwt. Indien de directie zich uitspreekt tegen de financiering, legt zij de desbetreffende bescheiden, vergezeld van haar advies, voor aan de Raad van bewind.
  • 5. 
    Wanneer de directie een afwijzend advies uitbrengt, kan de Raad van bewind de betrokken financiering alleen verstrekken door met eenparigheid van stemmen te besluiten.
  • 6. 
    Wanneer de Commissie een afwijzend advies uitbrengt, kan de Raad van bewind de betrokken financiering alleen verstrekken door met eenparigheid van stemmen te besluiten; daarbij onthoudt de bewindvoerder die op aanwijzing van de Commissie is benoemd, zich van stemming.
  • 7. 
    Ingeval zowel de directie als de Commissie een afwijzend advies uitbrengt, mag de Raad van bewind de betrokken financiering niet verstrekken.
  • 8. 
    Indien de bescherming van de rechten en belangen van de Bank een herschikking van een financieringsverrichting met betrekking tot goedgekeurde investeringen rechtvaardigt, neemt de directie onverwijld de urgentiemaatregelen die zij nodig acht en legt deze onverwijld voor aan de Raad van bewind.

Artikel 20

  • 1. 
    De Bank neemt op de kapitaalmarkten de middelen op die voor de vervulling van haar taak noodzakelijk zijn.
  • 2. 
    De Bank kan op de kapitaalmarkt van de lidstaten leningen opnemen in het kader van de voor deze markten geldende wettelijke voorschriften.

    De bevoegde instanties van een lidstaat die onder een derogatie valt in de zin van artikel III-197, lid 1, van de Grondwet kunnen zich slechts hiertegen verzetten, indien ernstige storingen op de kapitaalmarkt van die staat te vrezen zijn.

Artikel 21

  • 1. 
    De Bank kan de beschikbare middelen welke zij niet onmiddellijk nodig heeft om aan haar verplichtingen te voldoen, op de volgende wijze aanwenden:
    • a) 
      zij kan deze op de geldmarkten uitzetten;
    • b) 
      met inachtneming van de bepalingen van artikel 18, lid 2, kan zij effecten kopen of verkopen,
    • c) 
      zij kan elke andere financiële handeling verrichten die met haar doel verband houdt.
  • 2. 
    Onverminderd de bepalingen van artikel 23, verricht de Bank bij het beheer over de door haar uitgezette middelen geen deviezenarbitrage die niet rechtstreeks noodzakelijk is voor de verwezenlijking van door haar te verstrekken leningen of voor de nakoming van de verplichtingen die zij wegens door haar aangegane leningen of verstrekte garanties op zich heeft genomen.
  • 3. 
    Op het in dit artikel bedoelde gebied handelt de Bank in overleg met de bevoegde instanties van de lidstaten of met hun nationale centrale bank.

Artikel 22

  • 1. 
    Er wordt geleidelijk een reservefonds gevormd ten belope van 10% van het geplaatste kapitaal. Indien de stand van de verplichtingen van de Bank zulks rechtvaardigt, kan de Raad van bewind besluiten tot het vormen van aanvullende reserves. Zolang dit reservefonds nog niet geheel is gevormd, wordt het gestijfd door:
    • a) 
      de renteontvangsten uit hoofde van leningen die de Bank heeft verstrekt uit de door de lidstaten krachtens artikel 5 te storten bedragen;
    • b) 
      de renteontvangsten uit hoofde van leningen die de Bank heeft verstrekt uit de bedragen die zijn verkregen door de terugbetaling van de onder a) bedoelde leningen,

    voorzover deze renteontvangsten niet noodzakelijk zijn voor het nakomen van de verplichtingen en voor het dekken van de kosten van de Bank.

  • 2. 
    De middelen van het reservefonds worden zodanig belegd dat zij te allen tijde het doel van dit fonds kunnen dienen.

Artikel 23

  • 1. 
    De Bank is steeds gemachtigd haar bezit aan deviezen van een van de lidstaten die niet de euro als munt hebben, over te maken met het oog op de uitvoering van financiële verrichtingen overeenkomstig haar taak als omschreven in artikel III-394 van de Grondwet en met inachtneming van de bepalingen van artikel 21 van dit statuut. De Bank vermijdt dergelijke overmakingen zoveel mogelijk indien zij saldi beschikbaar heeft of beschikbaar kan maken in de valuta die zij nodig heeft.
  • 2. 
    De Bank mag haar bezit aan deviezen van een der lidstaten die niet de euro als munt hebben, niet zonder toestemming van die lidstaat omzetten in deviezen van derde landen.
  • 3. 
    De Bank kan vrij beschikken over het deel van het kapitaal dat is gestort, en eveneens over de op de markten van derde landen geleende deviezen.
  • 4. 
    De lidstaten verbinden zich ertoe, de debiteuren van de Bank de nodige deviezen ter beschikking te stellen, voor de terugbetaling van hoofdsom en rente van de leningen die de Bank verstrekt of gegarandeerd heeft voor op het grondgebied van de lidstaten uit te voeren investeringen.

Artikel 24

Indien een lidstaat zijn uit dit statuut voortvloeiende verplichtingen als lid niet nakomt, met name de verplichting zijn aandeel te storten of aan zijn verbintenissen ter zake van opgenomen leningen te voldoen, kan de verstrekking van leningen of van garanties aan deze lidstaat of aan zijn onderdanen worden geschorst door een met gekwalificeerde meerderheid van stemmen genomen besluit van de Raad van gouverneurs.

Dit besluit bevrijdt de lidstaat noch zijn onderdanen van hun verplichtingen jegens de Bank.

Artikel 25

  • 1. 
    Indien de Raad van gouverneurs besluit de werkzaamheid van de Bank te schorsen, worden alle werkzaamheden zonder verwijl stopgezet, met uitzondering van die welke noodzakelijk zijn om het gebruik, de bescherming en het behoud van de bezittingen, alsmede de afwikkeling der verplichtingen behoorlijk te waarborgen.
  • 2. 
    In geval van liquidatie benoemt de Raad van gouverneurs de liquidateurs en geeft hun aanwijzingen voor de afwikkeling daarvan. Hij ziet toe op de vrijwaring van de rechten van het personeel.

Artikel 26

  • 1. 
    De Bank heeft in iedere lidstaat de ruimste handelingsbevoegdheid die door de nationale wetgevingen aan rechtspersonen wordt toegekend. Zij kan roerende en onroerende goederen verkrijgen en vervreemden en in rechte optreden.
  • 2. 
    De bezittingen van de Bank kunnen op geen enkele wijze gevorderd of onteigend worden.

Artikel 27

  • 1. 
    Geschillen tussen de Bank enerzijds en haar leninggevers, leningnemers of derden anderzijds worden, behoudens de aan het Hof van Justitie van de Europese Unie toegekende bevoegdheden, door de bevoegde nationale rechter beslecht. De Bank kan in een contract in een scheidsrechterlijke procedure voorzien.
  • 2. 
    De Bank kiest woonplaats in elk der lidstaten. Zij kan echter in een contract een bijzondere woonplaats kiezen.
  • 3. 
    De vermogenswaarden van de Bank kunnen slechts ingevolge rechterlijke beslissing in beslag genomen of geëxecuteerd worden.

Artikel 28

  • 1. 
    De Raad van gouverneurs kan met eenparigheid van stemmen besluiten tot de oprichting van filialen of andere lichamen die rechtspersoonlijkheid bezitten en financieel onafhankelijk zijn.
  • 2. 
    De Raad van gouverneurs stelt met eenparigheid van stemmen de statuten van de in lid 1 bedoelde organen vast waarin met name de doelstellingen, de structuur, het kapitaal, het lidmaatschap, de zetel, de financiële middelen, de beleidsinstrumenten en de regelingen met betrekking tot de accountantscontrole, alsmede hun relatie met de organen van de Bank worden vastgesteld.
  • 3. 
    De Bank kan deelnemen in het beheer van deze organen en bijdragen tot het geplaatste kapitaal ervan tot een bedrag dat door de Raad van gouverneurs bij een met eenparigheid van stemmen genomen besluit wordt vastgesteld.
  • 4. 
    Het protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie is van toepassing op de in lid 1 bedoelde organen voorzover deze onder het recht van de Unie vallen, op de leden van hun organen waar het de uitoefening van hun taken betreft, en op hun personeelsleden, volgens dezelfde bepalingen en onder dezelfde voorwaarden als die welke van toepassing zijn op de Bank.

    Dividenden, meerwaarden of andere van die organen afkomstige inkomensvormen waarop andere leden dan de Europese Unie en de Bank, recht hebben, blijven evenwel onderworpen aan de fiscale bepalingen van de wetgeving die daarop van toepassing is.

  • 5. 
    Het Hof van Justitie van de Europese Unie doet binnen de hierna genoemde grenzen uitspraak in geschillen over maatregelen die zijn getroffen door de organen van een aan het recht van de Unie onderworpen orgaan. Tegen deze maatregelen kan onder de in artikel III-365 van de Grondwet bepaalde voorwaarden, beroep worden ingesteld door leden van zo'n orgaan in die hoedanigheid of door lidstaten.
  • 6. 
    De Raad van gouverneurs kan met eenparigheid van stemmen besluiten het personeel van aan het recht van de Unie onderworpen organen aan te sluiten bij gemeenschappelijke stelsels met de Bank, met inachtneming van de respectieve interne procedures.