Artikel III-376: Beperkte bevoegdheid inzake gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid
Het Hof van Justitie van de Europese Unie is niet bevoegd ten aanzien van de artikelen I-40 i en I-41 i en van de bepalingen van titel V, hoofdstuk II, betreffende het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid en artikel III-293 i voorzover het betrekking heeft op het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid.
Het Hof is evenwel bevoegd om toezicht te houden op de naleving van artikel III-308 i en uitspraak te doen inzake beroepen die onder de in artikel III-365, lid 4 i, bepaalde voorwaarden worden ingesteld betreffende het toezicht op de wettigheid van Europese besluiten houdende beperkende maatregelen jegens natuurlijke personen of rechtspersonen, die door de Raad op grond van titel V, hoofdstuk II, zijn vastgesteld.
Inhoudsopgave van deze pagina:
Door de opheffing van de pijlerstructuur is de rechtsmacht van het Hof ten opzichte van het EG-Verdrag uitgebreid (artikel III-365 i). Onderdelen van de samenwerking op het terrein van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht (artikel III-376 respectievelijk artikel III-377), alsmede onderdelen van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid vallen in het Grondwettelijk Verdrag onder de rechtsmacht van het Hof.
De jurisdictie van het Hof op het terrein van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid is beperkt tot een oordeel over de bevoegdheid van de instellingen en organen en de gevolgde besluitvormingsprocedures (artikel III-376). Ook kan het Hof toezicht houden op de wettigheid van Europese besluiten die beperkende maatregelen inhouden jegens natuurlijke personen of rechtspersonen in het kader van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (Hoofdstuk II van Titel V). Verder kan het Hof op grond van artikel III-325, elfde lid, advies uitbrengen over de verenigbaarheid van een voorgenomen verdrag, ook op het gebied van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid, met de bepalingen van het Grondwettelijk Verdrag.
Het Hof van Justitie is voortaan bevoegd om op te treden op het vlak van de justitiële samenwerking in strafzaken en op het vlak van de politiële samenwerking, maar niet om de geldigheid en evenredigheid na te gaan van operaties van de politie of de uitoefening van de verantwoordelijkheden van de lidstaten ten aanzien van de handhaving van de openbare orde en de bescherming van de binnenlandse veiligheid (artikel III-377).
Het Hof is niet bevoegd op het vlak van het buitenlands en veiligheidsbeleid, behalve in twee gevallen. Zo kan het Hof controleren of de voorwaarden en limieten voor de uitvoering van het GBVB worden nageleefd. Volgens een Belgisch voorstel kan het eveneens de wettigheid controleren van de besluiten van het GBVB inzake maatregelen jegens natuurlijke personen of rechtspersonen (artikel III-376).
Het Hof van Justitie is niet bevoegd ten aanzien van de artikelen I-39 i en I-40 i en van de bepalingen van hoofdstuk II van titel V van deel III betreffende het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid.
Het Hof van Justitie is niet bevoegd ten aanzien van de artikelen I-39 i en I-40 i en van de bepalingen van hoofdstuk II van titel V van Deel III betreffende het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid.
Het Hof van Justitie is evenwel niet bevoegd om kennis te nemen van beroepen die onder de in artikel III-270 i, lid 4, bedoelde voorwaarden worden ingesteld betreffende het toezicht op de wettigheid van beperkende maatregelen jegens natuurlijke personen of rechtspersonen, die door de Raad op grond van artikel III-193 i zijn vastgesteld.
Het Hof van Justitie van de Europese Unie is niet bevoegd ten aanzien van de artikelen I-39 i en I-40 i en de bepalingen van hoofdstuk II van titel V betreffende het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid en artikel III-194 i voorzover het betrekking heeft op het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid.
Het Hof is evenwel bevoegd om toezicht te houden op de naleving van artikel III-209 i en uitspraak te doen inzake beroepen die worden ingesteld betreffende het toezicht op de wettigheid van Europese besluiten houdende beperkende maatregelen jegens natuurlijke personen of rechtspersonen, die door de Raad zijn vastgesteld op grond van hoofdstuk II van titel V. [**]
Noot [**] PDC
In de voorbereiding op de IGC-Raad van 14 juni 2004 (document CIG 79/04) is de verwijzing naar artikel III-270 in de tweede paragraaf gesneuveld.
De tekst van de tweede paragraaf luidde:
"Het Hof is evenwel bevoegd om toezicht te houden op de naleving van artikel III-209 i en uitspraak te doen inzake beroepen die onder de in artikel III-270 i , lid 4, bedoelde voorwaarden worden ingesteld betreffende het toezicht op de wettigheid van Europese besluiten houdende beperkende maatregelen jegens natuurlijke personen of rechtspersonen, die door de Raad op grond van hoofdstuk II van titel V zijn vastgesteld. "
Het Hof van Justitie van de Europese Unie is niet bevoegd ten aanzien van de artikelen I-40 i en I-41 i en van de bepalingen van titel V, hoofdstuk II, betreffende het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid en artikel III-293 i voorzover het betrekking heeft op het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid.
Het Hof is evenwel bevoegd om toezicht te houden op de naleving van artikel III-308 i en uitspraak te doen inzake beroepen die onder de in artikel III-365, lid 4 i, bepaalde voorwaarden worden ingesteld betreffende het toezicht op de wettigheid van Europese besluiten houdende beperkende maatregelen jegens natuurlijke personen of rechtspersonen, die door de Raad op grond van titel V, hoofdstuk II, zijn vastgesteld.