Artikel 10: Beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit
De uitoefening van de bevoegdheden van de Unie alsook de uitbreiding van die bevoegdheden overeenkomstig artikel 9 i, dient te geschieden volgens het subsidiariteits- en het proportionaliteitsbeginsel.
Het subsidiariteitsbeginsel impliceert dat de Unie slechts optreedt indien en voor zover de doelstellingen van het overwogen optreden niet voldoende door de lid-staten kunnen worden verwezenlijkt en derhalve de omvang of de gevolgen van het overwogen optreden beter door de Unie kunnen worden verwezenlijkt.
Het proportionaliteitsbeginsel schrijft voor dat het optreden van de Unie niet verder gaat dan nodig is om de doelstellingen van deze Grondwet te verwezenlijken.
Inhoudsopgave van deze pagina:
De uitoefening van de bevoegdheden van de Unie alsook de uitbreiding van die bevoegdheden overeenkomstig artikel 9 i, dient te geschieden volgens het subsidiariteits- en het proportionaliteitsbeginsel.
Het subsidiariteitsbeginsel impliceert dat de Unie slechts optreedt indien en voor zover de doelstellingen van het overwogen optreden niet voldoende door de lid-staten kunnen worden verwezenlijkt en derhalve de omvang of de gevolgen van het overwogen optreden beter door de Unie kunnen worden verwezenlijkt.
Het proportionaliteitsbeginsel schrijft voor dat het optreden van de Unie niet verder gaat dan nodig is om de doelstellingen van deze Grondwet te verwezenlijken.
-
1.De Grondwet en het recht dat de instellingen van de Unie krachtens de hun bij de Grondwet toegewezen bevoegdheden aannemen, hebben de voorrang boven het recht van de lidstaten.
-
2.Bij de uitoefening van de niet-exclusieve bevoegdheden van de Unie passen de instellingen het subsidiariteitsbeginsel toe, in overeenstemming met het aan de Grondwet gehechte Protocol betreffende de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid. Overeenkomstig de in het Protocol vastgelegde procedure zien de nationale parlementen van de lidstaten toe op de eerbiediging van het subsidiariteitsbeginsel.
-
3.Bij de uitoefening van de bevoegdheden van de Unie passen de lidstaten het evenredigheidsbeginsel toe, in overeenstemming met het genoemde Protocol.
-
4.De lidstaten treffen alle algemene of bijzondere maatregelen welke geschikt zijn om de nakoming van de uit de Grondwet of uit handelingen van de instellingen van de Unie voortvloeiende verplichtingen te verzekeren.
-
5.Overeenkomstig het beginsel van loyale samenwerking vergemakkelijken de lidstaten de vervulling van haar taak door de Unie en onthouden zij zich van alle maatregelen welke de verwezenlijking van de doelstellingen van de Grondwet in gevaar kunnen brengen. De Unie handelt in een geest van loyaliteit jegens de lidstaten.
-
6.De Unie eerbiedigt de nationale identiteit van haar lidstaten die verbonden is met hun basisstructuur en met de essentiële functies van een staat, in het bijzonder zijn politieke en grondwettelijke structuur, met inbegrip van de staatsinrichting op nationaal, regionaal en lokaal niveau.
Voetnoot bij lid 2:
Binnenkort wordt een nieuwe versie van het Protocol verspreid.
Definitie en toepassing van de grondbeginselen (artikelen 8 en 9)
-
-Artikel 8 i bevat een opsomming en een duidelijke en expliciete definitie van de grondbeginselen voor de afbakening en de uitoefening van de bevoegdheden.
-
-Artikel 9 bevat een aantal voorschriften voor de toepassing van deze beginselen. De opneming van een verwijzing naar de rol van de nationale parlementen heeft ten doel het belang van deze instellingen voor de controle op de naleving van het subsidiariteitsbeginsel te onderstrepen, conform de conclusies van de door de heer Méndez de Vigo voorgezeten werkgroep. De conclusies van het Praesidium in het licht van het debat in de plenaire zitting over de aanbevelingen van de werkgroep zullen worden verwerkt in het Protocol betreffende de toepassing van het subsidiariteits- en het evenredigheidsbeginsel.
-
-Het thans reeds bestaande beginsel dat de lidstaten uitvoering geven aan het recht van de Unie wordt ook in dat artikel weergegeven.
-
-In lid 6, betreffende de eerbiediging van de nationale identiteit door de Unie, wordt een beginsel dat in artikel 1 i van de Grondwet staat, verder uitgewerkt.