Titel II - Bevoegdheden van de Unie
Inhoudsopgave van deze pagina:
8: Toekenning van bevoegdheden
-
1.De Unie oefent uitsluitend de bevoegdheden uit die zijn vastgesteld in deze Grondwet en in de communautaire verdragen en neemt de communautaire verworvenheden over.
-
2.De Unie en de lid-staten werken gezamenlijk aan de uitvoering van de gemeenschappelijke taken en de verwezenlijking van de gemeenschappelijke doelen. Zij onthouden zich van elke maatregel die de verwezenlijking van de doelstellingen van de grondwet in gevaar kan brengen.
-
3.De bepalingen van de Verdragen met betrekking tot doelen en werkingssfeer, die niet door deze Grondwet worden gewijzigd, maken deel uit van het recht van de Unie. Zij kunnen slechts worden gewijzigd overeenkomstig de procedure van de grondwetsherziening.
-
4.De overige bepalingen van de Verdragen maken eveneens deel uit van het recht van de Unie, voor zover zij niet onverenigbaar zijn met de Grondwet. Zij kunnen slechts worden gewijzigd bij organieke wet.
-
5.De wetten van de Europese Gemeenschappen en de maatregelen die zijn genomen in het kader van de samenwerking tussen de lid-staten blijven rechtsgevolgen hebben, voor zover zij niet onverenigbaar zijn met de Grondwet en zolang zij niet zijn vervangen door wetten of maatregelen die de instellingen van de Unie overeenkomstig hun respectieve bevoegdheden uitvaardigen.
-
6.De Unie eerbiedigt de verbintenissen die de Europese Gemeenschappen zijn aangegaan, met name de overeenkomsten en verdragen die met één of meer derde landen of een internationale organisatie zijn gesloten.
9: Verwezenlijking van de doelstellingen
Indien optreden van de Unie noodzakelijk is om één van haar doelstellingen te verwezenlijken zonder dat de Grondwet of de Verdragen in de daartoe vereiste bevoegdheden voorziet, worden deze bevoegdheden haar bij organieke wet toegekend.
10: Beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit
De uitoefening van de bevoegdheden van de Unie alsook de uitbreiding van die bevoegdheden overeenkomstig artikel 9, dient te geschieden volgens het subsidiariteits- en het proportionaliteitsbeginsel.
Het subsidiariteitsbeginsel impliceert dat de Unie slechts optreedt indien en voor zover de doelstellingen van het overwogen optreden niet voldoende door de lid-staten kunnen worden verwezenlijkt en derhalve de omvang of de gevolgen van het overwogen optreden beter door de Unie kunnen worden verwezenlijkt.
Het proportionaliteitsbeginsel schrijft voor dat het optreden van de Unie niet verder gaat dan nodig is om de doelstellingen van deze Grondwet te verwezenlijken.
11: Samenwerking tussen de lid-staten
De Unie streeft naar een zodanige versterking van de tussen lid-staten bestaande samenwerkingsvormen dat de communautaire procedures en mechanismen daarop kunnen worden toegepast.
Met het oog daarop bestaat het optreden van de Unie in het bepalen van gemeenschappelijke standpunten en het voeren van gemeenschappelijke acties in het kader van de algemene richtsnoeren die door de Europese Raad en het Europees Parlement worden vastgesteld.
12: Bevordering van nationale initiatieven
De Unie kan nationale maatregelen aanbevelen, bevorderen of stimuleren op terreinen die inherent zijn aan of samenhangen met de door de Unie nagestreefde doeleinden, zonder dat daarbij dwang wordt uitgeoefend.
De Unie kan op deze terreinen ook gecoördineerde activiteiten van de lid-staten bevorderen en daarbij gepaste steun verlenen.