Lessen uit de formatie-geschiedenis

vrijdag 23 juni 2023, column van Prof.Dr. Bert van den Braak i

Het is goed dat de kabinetsformatie 2021-2022 is geëvalueerd en de commissie die dat deed kwam met enkele behartenswaardige aanbevelingen.1) De recentelijk opnieuw opgekomen vragen over de eerste verkenningsfase zijn reden om enkele nadere kanttekeningen te plaatsen. Bij lessen uit de geschiedenis bestaat het risico dat het leidt tot de dooddoener: zo deden we dat nu eenmaal altijd al. Helemaal negeren wat er in het verleden gebeurde kan echter ook niet.

De Nieuwsuur-uitzending bevestigde de conclusie dat de positie van de verkenner(s) duidelijker moet worden vastgelegd. In het 1 april-debat zette de Tweede Kamer de aanval in op VVD-leider Mark Rutte en mochten de verkenners pas daarna uitleggen hoe het was gegaan. Verstandiger was geweest als aan hen was gevraagd een verklaring af te leggen over het incident met de gelekte notitie (en de betekenis daarvan) en pas daarna het debat te voeren. De aanwijzing van twee actieve politici tot verkenners verdiende sowieso geen schoonheidsprijs. Let wel: Er was in de Tweede Kamer daarvoor een breed draagvlak.

In haar evaluatieverslag schrijft de commissie dat in de verkenningsfase slechts inventariserende gesprekken zouden moeten plaatsvinden, omdat er onzekerheid kan zijn over de officiële uitslag. Er zijn echter slechts twee gevallen waarin dat het geval was. In 1959 werd, in de veronderstelling dat hij was gekozen, de lijsttrekker van het GPV i, L.P. Laning i, uitgenodigd om advies uit te brengen aan de koningin. Het GPV bleek echter geen zetel te hebben. In 1998 werd pas na enige dagen duidelijk dat de laatste restzetel niet aan de VVD, maar aan het CDA toeviel. In 2006 bleek verder na vijf dagen dat Rita Verdonk i meer stemmen had gekregen dan lijsttrekker Rutte.2)

Alleen onzekerheid over de vraag welke partij de grootste is, dan wel of een partij wel of niet een zetel heeft behaald, zijn redenen enig uitstel te verlangen. Formaties vóór 2012, toen de Koning(in) nog een rol speelde, begonnen als regel een dag na de verkiezingen. De eerste (in)formateur werd vaak al twee of drie dagen na de verkiezingen aangewezen. In 1967: 15 februari verkiezingen, 18 februari Jelle Zijlstra i informateur; in 1986: 6 september verkiezingen, 8 september Jan de Koning i informateur en in 2006: 22 november verkiezingen, 25 november Rein-Jan Hoekstra i informateur. Er was nooit een probleem.

De commissie stelde ook: "Zolang de nieuwe Tweede Kamer niet is geïnstalleerd, is er [immers] geen bevoegde instantie om de formatie te starten." Die opmerking is historisch gezien curieus. Vóór 1929 vonden zelfs alle formaties na reguliere verkiezingen geheel plaats met een wel gekozen, maar nog niet geïnstalleerde Tweede Kamer. De verkiezingen waren als regel in juli en de nieuwe Kamer trad pas aan op de derde dinsdag van september. De vraag of leden wel of niet zijn geïnstalleerd, is irrelevant voor het proces. In 1963 lieten enkele bewindspersonen zich niet direct beëdigen (daarmee wilden zij de toen geldende driemaandentermijn 'oprekken' waarin de functies van Kamerlid en minister mochten worden gecombineerd). Dat verhinderde VVD-fractievoorzitter Edzo Toxopeus i niet om een prominente rol in de formatie te spelen. In 1981 zou zich dat herhalen toen Hans Wiegel i zich niet in mei maar pas in augustus liet beëdigen, al was diens rol in de formatie toen gering.

De nieuwe fractie vormt zich al de dag na de verkiezingen en neemt de plaats in van de vertrekkende. Zij kiest direct een nieuwe fractievoorzitter. Die ging voorheen daarna naar de koningin om advies uit te brengen. Slechts één keer deed zich daarbij een moeilijkheid voor, namelijk in 1929. Scheidend CHU-fractievoorzitter J.Th. de Visser i meende dat hij recht had advies uit te brengen aan de koningin. De nieuwgekozen CHU-fractie beschouwde hem echter niet langer als lid en droeg de taak op aan de nieuwe fractievoorzitter J. Schokking i. Het leidde tot een ernstig conflict in de CHU i.

Er is weinig reden om niet aanstonds met het formatieproces te beginnen. Misschien is een dagje rust (en bezinning) verstandig, maar verder moet zo snel mogelijk worden gewerkt aan vorming van een nieuw kabinet. Dat maakt immers, anders dan bij een demissionair kabinet, volwaardige werking van het parlementair stelsel mogelijk. De evaluatiecommissie doet een aantal goede suggesties, zoals het stellen van termijnen, een regiedebat vóór de verkiezingen, een beperkte verkenningsfase en grotere vertrouwelijkheid. Dat zijn nuttige lessen uit de (recente) geschiedenis. De Koning hoeft niet terug in het formatieproces, maar dan moet de Tweede Kamer dat wel beter regelen.

 

Deze column verscheen oorspronkelijk op Parlement.com.

Prof.Dr. Bert van den Braak is onderzoeker bij PDC en hoogleraar parlementaire geschiedenis aan de Universiteit van Maastricht.