Vragen SP over het feit dat de regering brieven met aanwijzingen aan gemeentes stuurde zonder wettelijke grondslag
Kamer | Tweede Kamer |
---|---|
Kamerleden | J.J. (Jasper) van Dijk i P.H. (Pieter) Omtzigt i |
partijen | Socialistische Partij i |
beantwoord door | Justitie en Veiligheid i Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties i |
vraag datum | 12 januari 2022 |
antwoord datum | 18 januari 2022 |
Vergaderjaar 2021-2022 Aanhangsel van de Handelingen
Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de regering gegeven antwoorden
Vragen van de leden Omtzigt (Omtzigt) en Jasper van Dijk (SP) aan de Staatssecretaris en Minister van Justitie en Veiligheid, de Minister van Defensie en de Minister-President over het feit dat de regering brieven met aanwijzingen aan gemeentes stuurde zonder wettelijke grondslag (ingezonden 12 januari 2022).
Antwoord van Staatssecretaris Van der Burg (Justitie en Veiligheid) en Minister Bruins Slot (Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) (ontvangen 18 januari 2022).
Vraag 1
Herinnert u zich de antwoorden op eerdere Kamervragen waaruit duidelijk werd dat de aanwijzingen aan gemeentes schijnbevelen waren?1
Antwoord 1
Wij herinneren ons de antwoorden die op 10 januari jl. zijn gegeven aan de leden Omtzigt en Van Dijk waarnaar wordt verwezen.
Vraag 2
Is er door de «aangewezen» gemeenten gevraagd om nadere (juridische) duiding over de aanwijzingsbrieven die zij gekregen hebben? Is daarbij ook (expliciet) gevraagd om de nationale juridische grondslag van de in de brieven gepretendeerde bevoegdheden?
Antwoord 2
Een aantal van de gemeenten die een brief heeft ontvangen op 14 december jl., heeft hier schriftelijk nadere vragen over gesteld aan de Ministeries van Justitie en Veiligheid en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Deze vragen hebben een breed karakter en zien bijvoorbeeld op de mogelijkheid om andere locaties aan te dragen, wijze van financiering, verantwoordelijkheden, omvang en looptijd van de locatie en communicatie over de locatie. Daarnaast zijn door een aantal gemeenten vragen gesteld over de juridische onderbouwing en de rechtsgrond voor de realisatie van acute noodopvanglo-caties. Voor de volledige aard van de informatie-uitwisseling verwijs ik u naar de beantwoording van vraag 5.
1 Aanhangsel van de Handelingen, vergaderjaar 2021-2022, nrs. 1304 en 1305
ah-tk-20212022-1359 ISSN 0921 - 7398 's-Gravenhage 2022
Vraag 3
Is daarbij ook anderszins gevraagd naar de juridische status van de aanwij-zingsbrieven?
Antwoord 3
Met meerdere gemeenten is contact geweest over de juridische onderbouwing van het gedane verzoek in de brief die 14 december jl. aan de gemeente is verstuurd.
Vraag 4
Heeft u bij het beantwoorden van deze vragen van gemeenten duidelijk gemaakt dat de aanwijzingsbrieven geen grondslag in Nederlandse wet- en regelgeving hebben, geen rechtsgevolg kennen en dus effectief een «dringend bestuurlijk verzoek» zijn? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 4
Met meerdere gemeenten is contact geweest over de juridische onderbouwing van het gedane verzoek. In reactie hierop is de onderbouwing herhaald die ook in de brief aan de gemeente van 14 december jl. is weergegeven. Daarbij is aangegeven dat de brief beoogt de gemeente te bewegen al het nodige te doen om de beschreven asielopvang op korte termijn te realiseren. Voor de volledige aard van de informatie-uitwisseling verwijs ik u naar de beantwoording van onderstaande vraag.
Vraag 5
Kunt u alle correspondentie die u met de gemeentes (inclusief de regio Rotterdam) en met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) gevoerd heeft, aan de Kamer doen toekomen?
Antwoord 5
Het kabinet hecht groot belang aan een zo spoedig mogelijke beantwoording van deze belangrijke vragen en wil dit zorgvuldig en kwalitatief goed doen. Gezien de wens van het kabinet om deze vragen snel te beantwoorden zijn de bijgevoegde stukken beperkt tot hetgeen wat vanuit het Rijk is gedeeld met de betrokken gemeenten (inclusief Regio Rotterdam), daarop volgende briefwisselingen en wat op Rijksniveau is gedeeld met medeoverheden voor zover dat nu bij ons in beeld is. Ook zijn de stukken1 toegevoegd die eerder met uw Kamer zijn gedeeld.
Op een later moment, binnen de beantwoordingstermijn van deze vragen, zal aanvullende correspondentie met gemeenten en de VNG, anders dan de hierboven genoemde correspondentie, met uw Kamer worden gedeeld. Dit geeft ons de tijd om alle relevante correspondentie te verzamelen en om de afzenders hiervan op de hoogte te stellen.
Vraag 6
Was het een welbewuste strategie om zo min mogelijk (naar buiten toe) te communiceren dat de aanwijzingsbrieven geen rechtsgevolg hadden om het effect van deze schijnbevelen zo groot mogelijk te laten zijn?
Antwoord 6
De term aanwijzing is gebruikt in een context waarin gedurende een langere periode daaraan voorafgaand op vele momenten een steeds dringender beroep is gedaan op gemeenten om extra opvangplekken te realiseren. Van een generieke oproep om opvangplekken in augustus tot een opgave per provincie in november. Daarbij zijn in de loop van de tijd meerdere formuleringen gebruikt, onder meer de termen verzoeken, aansporen en dringende oproep. Ondanks inspanningen van Rijk, provincies en gemeenten bleek eind 2021 dat de vereiste aantallen opvangplekken niet waren gehaald. Daarmee ontstond het onaanvaardbare risico dat Nederland niet zou kunnen voldoen aan de EU- en internationaalrechtelijke verplichting om aan asielzoekers menswaardige opvangvoorzieningen te bieden. Daardoor drong zich het scenario op dat moest worden overgegaan tot crisisnoodopvang. Bij de inzet van crisisnoodopvang gaat het om het gebruik van bijvoorbeeld sporthallen om asielzoekers gedurende een korte periode van ongeveer drie tot zeven dagen op te vangen. Na die periode verhuizen asielzoekers naar een volgende locatie. Gezien het tekort aan opvangplekken was de kans groot dat asielzoekers in een dergelijke situatie voor langere tijd van crisisnoodop-vanglocatie naar crisisnoodopvanglocatie zouden moeten verhuizen, omdat er niet genoeg nieuwe (nood)opvanglocaties beschikbaar zouden komen. Dit zou veel vragen van een veel groter aantal gemeenten, die telkens opnieuw een locatie gereed moesten maken en afbreken, en asielzoekers, waaronder kinderen, die wekelijks zouden moeten verhuizen. Dit is voor gemeenten, inwoners en asielzoekers een zeer onwenselijke situatie die geen stabiliteit biedt.
Het laten realiseren van opvang op concrete locaties die geschikt waren of snel geschikt te maken waren, werd gezien als de enige resterende manier om dat scenario af te wenden. In breed bestuurlijk overleg tussen het Rijk en medeoverheden, zoals ook blijkt uit de eerder meegestuurde stukken, is dit onderwerp besproken, waarna besloten is om de stap te zetten om opvang op concrete locaties te realiseren. Het werd van belang gevonden in de formulering van de daartoe op te stellen brieven duidelijk te maken dat een volgende fase was aangebroken en dat bij het uitblijven van de benodigde opvangplekken bovenbeschreven gevolgen zou hebben. Tegen deze achtergrond werd de term aanwijzing passend geacht om de urgentie te benadrukken. In drie van de vier brieven ging het ook daadwerkelijk om concrete locaties. Aan het begin van in de brieven is meteen het (internationaal-)rechtelijk kader weergegeven van waaruit Nederland voor menswaardige asielopvang zorgt en waar alle overheden voor nodig zijn. In die tekstpassage is dan ook niet gesteld dat er in de nationale wetgeving, die van toepassing is op gemeenten, een grondslag aanwezig is voor een juridisch bindende aanwijzing. Het ontbreken van die grondslag is in de brieven echter niet expliciet gemaakt. Aan de Landelijke Regietafel Migratie en Integratie is op 8 december jl. wel aangegeven dat het hier gaat om een het politiek aanwijzen van locaties.
Inmiddels is, mede aan de hand van de door uw Kamer gestelde vragen, duidelijk geworden dat de term aanwijzing in deze situatie voor onduidelijkheid en onrust heeft gezorgd. Het kabinet betreurt dat. Daarom wil het kabinet de term «aanwijzing» in een situatie zoals deze niet meer op deze wijze gebruiken. Wel wil het kabinet grote waardering uitspreken voor de gemeenten waar in de afgelopen periode acute noodopvanglocaties zijn gerealiseerd. Dit heeft er mede voor gezorgd dat het niet nodig is geweest om crisisnoodopvang in te zetten.
Vraag 7
Op basis waarvan kunnen medeoverheden er voortaan nog op vertrouwen dat de inzet van juridische instrumenten op basis van bestaande bevoegdheden gebeurt? Vindt u het een verantwoordelijkheid van de medeoverheden om zelf maar uit te zoeken of een aanwijzingsbrief een schijnbevel is of een echte aanwijzing?
Antwoord 7
Zoals in vraag 6 uiteengezet is geen sprake geweest van de inzet van een juridisch instrument. Door het tekort aan opvangplekken en het aantal dringende beroepen dat al eerder was gedaan op gemeenten, werd het van belang gevonden duidelijk te maken dat een volgende fase was aangebroken in de problematiek en dat bij het uitblijven van de benodigde opvangplekken als gevolg zou hebben dat crisisnoodopvang zou moeten worden ingezet. Inmiddels is, mede aan de hand van de door uw Kamer gestelde vragen, duidelijk geworden dat de term aanwijzing in deze situatie voor onduidelijkheid en onrust heeft gezorgd. Daarom wil het kabinet de term «aanwijzing» in een situatie zoals deze niet meer op deze wijze gebruiken.
Vraag 8
Moet een burger vanaf nu bij een brief van de belastingdienst zelf gaan uitzoeken of het schijnbevel is of dat er een wettelijke basis onder de brief ligt?
Antwoord 8
Zoals hiervoor uiteengezet is geen sprake geweest van de inzet van een juridisch instrument. Inmiddels is, mede aan de hand van de door uw Kamer gestelde vragen, duidelijk geworden dat de term aanwijzing in deze situatie voor onduidelijkheid en onrust heeft gezorgd. Daarom wil het kabinet de term «aanwijzing» in een situatie zoals deze niet meer op deze wijze gebruiken in een dergelijke context. Daarnaast willen we benadrukken dat de context van communicatie tussen de Belastingdienst en burgers een geheel andere is dan de context waarin de term aanwijzing is gebruikt richting gemeenten.
Vraag 9
Hoe taxeert het kabinet zelf de impact van deze schijnbevelen op de interbestuurlijke verhoudingen in de toekomst?
Antwoord 9
Zoals hiervoor uiteengezet is duidelijk geworden dat de term aanwijzing in deze situatie voor onduidelijkheid en onrust heeft gezorgd. Daarom wil het kabinet de term «aanwijzing» in een situatie zoals deze niet meer op deze wijze gebruiken in een dergelijke context. Het kabinet verwacht evenwel niet dat de situatie blijvende invloed zal hebben op de interbestuurlijke verhoudingen.
Vraag 10
Is het kabinet voornemens om het woord «aanwijzing» in brieven aan gemeenten niet meer te gebruiken op de manier zoals nu is gebeurd, waar het feitelijk om «dringende bestuurlijke verzoeken» gaat? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 10
Zoals eerder is aangegeven wil het kabinet de term «aanwijzing» in een situatie zoals deze niet meer op deze wijze gebruiken in een dergelijke context, omdat het duidelijk geworden is dat de term aanwijzing in deze situatie voor onduidelijkheid en onrust heeft gezorgd.
Vraag 11
Wat wordt bedoeld met de bewuste passage in het regeerakkoord «Wanneer het algemeen belang dit noodzakelijk maakt, zal het kabinet, met inachtneming van de lokale autonomie en passende waarborgen, gebruik maken van de mogelijkheid een aanwijzing te geven aan de medeoverheden»?
Antwoord 11
Het antwoord op deze vraag vergt nadere uitwerking door het kabinet, waarover de Tweede Kamer zal worden geïnformeerd.
Vraag 12
Herinnert u zich uw antwoord op vraag 10 van de eerdere Kamervragen waaruit duidelijk wordt dat voor aanwijzingen zoals de Staatssecretaris die suggereerde te geven grondwettelijk gezien uitsluitend ruimte is als een specifieke wet in een grondslag voorziet? Nu duidelijk is dat geen specifieke wet hierin voorziet, heeft de Staatssecretaris met het versturen van de aanwijzingsbrieven, en de Minister die de brieven ook ondertekend heeft, bevelen gegeven, «wetende dat daardoor de Grondwet wordt geschonden»? Althans een poging daartoe heeft ondernomen? Zo nee, waarom niet? Kunt u hierop een heel precies juridisch antwoord geven?2
Antwoord 12
Ja, wij hebben kennisgenomen van het aangehaalde antwoord van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid mede namens de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. In dit antwoord is inderdaad aangegeven dat de aanwijzingen geen grondslag in Nederlandse wet- en regelgeving hebben. Het betrof daarmee geen aanwijzing in juridische zin en de brieven hebben dan ook geen publiekrechtelijk rechtsgevolg. Zoals in het antwoord op vraag 6 aangegeven, werd het gebruik van de term aanwijzing ingegeven door de acute noodsituatie waarvan sprake was, mede gezien de internationaalrechtelijke verplichtingen waaraan Nederland zich verbonden heeft. Het had tot doel de betreffende gemeenten te bewegen, als volgende stap om al het nodige te doen om vanuit een in onze ogen gemeenschappelijke verantwoordelijkheid de acuut noodzakelijke tijdelijke asielopvang op zeer korte termijn te realiseren. Er is daarvoor ook geen juridische grondslag genoemd, noch een rechtsmiddelenclausule opgenomen.
Vraag 13
Waarom weigerde u, de Minister-President, de vorige vraag te beantwoorden bij de vorige set Kamervragen?
Antwoord 13
Het is gebruikelijk dat Kamervragen worden beantwoord door de hiervoor eerstverantwoordelijke bewindspersonen, in dit geval de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
Vraag 14
Indien u volhardt dat uit internationale verplichtingen (zoals de opvangricht-lijn) het recht op het geven van een aanwijzing aan een gemeente voortvloeit, zonder dat daarvoor een wettelijke grondslag bestaat en terwijl gewoon overleg met medeoverheden mogelijk is om het doel te bereiken, kunt u dan in Kamerstukken, wetsartikelen en academische literatuur aangeven waaruit deze aanwijzingsbevoegdheid zou volgen?
Antwoord 14
Zoals hiervoor uiteengezet is duidelijk geworden dat de term aanwijzing in deze situatie voor onduidelijkheid en onrust heeft gezorgd. Daarom wil het kabinet de term «aanwijzing» in een situatie zoals deze niet meer op deze wijze gebruiken in een dergelijke context.
Vraag 15
Wat vindt u van het feit dat u gesuggereerd heeft in antwoorden op Kamervragen en in het begrotingsdebat in de Eerste Kamer, dat u een ongerichte aanwijzingsbevoegdheid heeft, terwijl u die helemaal niet heeft?
Antwoord 15
Zowel in de beantwoording van de Kamervragen gesteld door de leden Van Dijk en Omtzigt3 en in het begrotingsdebat in de Eerste Kamer op 21 december jl. heeft de toenmalige Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid aangegeven dat er geen grondslag in Nederlandse wet- en regelgeving is voor het geven van een dergelijke aanwijzing. Wel heeft de toenmalige Staatssecretaris aangegeven dat de Nederlandse staat zich via het EU-recht, het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, het Vluchtelingenverdrag, de Opvangrichtlijn en andere internationale verdragen verbonden heeft aan het opvangen en begeleiden van asielzoekers, vanuit de overtuiging dat mensen die vluchten voor vervolging en geweld recht hebben op bescherming in Nederland. Hiervoor is de inzet van alle overheden hard nodig.
Vraag 16 en 17
Kunt u aangeven of het mogelijk is dat artikel 355 van het Wetboek van Strafrecht hier van toepassing is? Kunt u dit heel precies aangeven?
Bent u van mening dat het geven van ongrondwettige schijnbevelen door een Staatssecretaris reden kan zijn om aan de procureur-generaal een oriënterend onderzoek te vragen zoals bedoeld in artikel 4 van het Protocol inzake de behandeling van aangiften bij een ministerie, het openbaar ministerie of de procureur-generaal bij de Hoge Raad tegen leden van de Staten-Generaal, ministers en staatssecretarissen? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 16 en 17
Indien een aangifte bij een ministerie, het openbaar ministerie of de procureur-generaal bij de Hoge Raad binnenkomt, zal de procureur-generaal bij de Hoge Raad overeenkomstig het genoemde protocol een oriënterend onderzoek verrichten, indien de aangifte betrekking heeft op een concrete gedraging die een bepaald strafbaar feit oplevert en er daarbij (mogelijk) sprake is van een ambtsdelict door een bewindspersoon of Kamerlid.
Wij hebben, om redenen als uiteengezet in het antwoord op vraag 12, zelf geen aanleiding om te veronderstellen dat er sprake is van schending van art. 355 Sr.
Vraag 18
Kunt u deze vragen een voor een en binnen drie weken beantwoorden? Antwoord 18
Met uitzondering van vragen 16 en 17 zijn alle vragen afzonderlijk beantwoord.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021-2022, Aanhangsel 6
Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl
Aanhangsel van de Handelingen, vergaderjaar 2021-2022, nr. 1305
Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021-2022, nrs. 1304 en 1305