Verder gezichtsverlies door het boerkaverbod
De meest opmerkelijke staatsrechtelijke gebeurtenis van de afgelopen zomer was ongetwijfeld de inwerkingtreding van de Wet Gedeeltelijke Verbod Gezichtsbedekkende Kleding, ook wel het 'boerkaverbod' genoemd, op 1 augustus jl. Op het wetgevingsproces viel al veel aan te merken, maar ook de gang van zaken bij de invoering was erg onbevredigend.
Diverse gezondheidsorganisaties hadden al te kennen gegeven de wet niet te zullen toepassen om het recht op gezondheidszorg niet onnodig te belemmeren. Aan de vooravond van de invoering lieten ook andere organisaties die met de uivoering zijn belast van zich horen. Zo constateerden openbaar vervoersorganisaties dat het aanspreken van draagsters van de niqaab op het overtreden van het verbod zou kunnen leiden tot ongewenste vertragingen en verstoring van de dienstregeling. Daarom gaven zij aan het verbod niet te zullen handhaven. Volgens hen is dat toegestaan, omdat het verbod ruimte zou laten voor individuele afweging.
Op de motieven van de sector valt wel het nodige af te dingen. Niet humanitaire overwegingen gaven de doorslag, zoals in de gezondheidszorg, maar de bedrijfsbelangen van de betrokken organisaties. Zo wil de NS voorkomen dat het door incidenten vertragingen oploopt die verlenging van de concessie in 2025 op losse schroeven kunnen zetten. Daarnaast is het verbod onvoorwaardelijk en kan daarin met de beste wil van de wereld geen individuele afwegingsbevoegdheid worden gelezen.
Maar het meest problematisch is de manier waarop de openbaar vervoerssector deze uitzondering voor zichzelf wist te regelen. Dat gebeurde in de achterkamer in overleg met het ministerie van BZK dat kennelijk bereid is om een oogje dicht te knijpen. Als de OV sector deze uitvoeringsbezwaren had ingebracht in het wetgevingsproces, dan zou dat het voorstel het waarschijnlijk niet hebben gered. De Eerste Kamer laat zijn oordeel immers mede afhangen van de uitvoerbaarheid van de wet. Door deze polderoplossing is de sector weliswaar de dans ontsprongen, maar dat geldt nadrukkelijk niet voor de draagsters van de niqaab. Zij lopen nog steeds kans te worden aangesproken door overijverige conducteurs en dat heeft een verkillend effect op hun bewegingsvrijheid.
Zoals te verwachten viel, deden zich rond de inwerkingtreding de nodige incidenten voor. Zo ontstond er onduidelijkheid over de reikwijdte van het verbod, zoals bleek toen de draagster van een niqaab ten onrechte de toegang tot een speeltuin werd ontzegd. Daarnaast werden ook draagsters van de hijab regelmatig aangesproken op het verbod, terwijl de hoofddoek er helemaal niet onder valt. De handhaving van het verbod dreigde zelfs helemaal te ontsporen toen in het AD een analyse van de wet verscheen. Daarin werden de lezers gewezen op de mogelijkheid om de overtreedsters van de wet zo nodig door middel van een 'burgerarrest' te corrigeren. De krant wees er terecht op dat deze bevoegdheid om de dader staande te houden alleen geldt in geval van betrapping op heterdaad en totdat deze aan de politie kan worden overgedragen. Maar in de gespannen sfeer rondom de invoering van het verbod gingen die nuances snel verloren. Dat bleek toen op sociale media oproepen opdoken om in de vorm van 'burgerschapsarresten' jacht te gaan maken op de draagsters van de niqaab, waardoor hun sociale veiligheid opnieuw een deuk opliep.
De reactie van de overheid op deze incidenten liet veel te wensen over. Er volgde een tweet van de nationale politie waarin werd gemeld dat een burgeraanhouding van de draagsters van de niqaab inderdaad mogelijk is, zonder vermelding van de waarborgen die daarbij in acht moeten genomen. Die tweet stond haaks op een eerdere tweet waarin werd beweerd dat burgers de overtreders van het boerkaverbod juist niet kunnen staande houden. Hoewel er dringend behoefte was aan de-escalatie, bleef het kabinet angstvallig stil. De noodzakelijke oproep aan iedereen om af te zien van het plegen van eigenrichting bleef uit. Kennelijk was er geen 'minister van lopende zaken' aangewezen die de portefeuille van de minister van BZK waarnam. En dat terwijl het kabinet het wel de moeit waard vindt om met het oog op Prinsjesdag een 'designated survivor' aan te stellen.
Het aanhouden van de draagsters van de niqaab onder het mom van 'burgerarrest' had gemakkelijk kunnen ontsporen en daarom is de onzichtbaarheid van het kabinet laakbaar. De UN Special Rapporteur on Freedom of Religion or Belief, Ahmed Shaheed, heeft in maart jl. tijdens zijn bezoek aan Nederland al zijn bezorgdheid geuit over de onveilige situatie waarin moslims zich in dit land bevinden. Hij heeft bij die gelegenheid ook kritische vragen gesteld over het 'boerkaverbod'. Het feit dat de draagsters van de niqaab door de discussie over het 'burgerarrest' in een potentieel gevaarlijke situatie zijn beland zonder dat de overheid daarbij ingreep zal hem nog kritischer stemmen. Nederland wacht dan ook een pittig debat in de VN Mensenrechtenraad.
De wet vertoont inhoudelijk grote gebreken, uitvoeringsorganisaties onttrekken zich er met succes aan en de invoering ervan leverde een gevaarlijke situatie op voor de draagsters van de niqaab. Dat zijn goede gronden om het verbod vervroegd te evalueren, namelijk binnen één jaar en niet binnen drie jaar, zoals minister Ollongren eerder aangaf. Als uit de evaluatie blijkt dat de hierboven opgeworpen bezwaren gegrond zijn, dan dient de wet onmiddellijk te worden ingetrokken.
Prof. dr. Tom Zwart is als Hoogleraar Crosscultureel Recht verbonden aan de Universiteit Utrecht.
Wilt u dit soort artikelen maandelijks gratis in uw mailbox ontvangen? Meldt u dan aan voor de Hofvijver van het Montesquieu Instituut via onderstaande link.