Onvoltallige kamer
Op 22 december jl. zei Tweede Kamervoorzitter Khadija Arib i aan het einde van de vergadering, de laatste voor het Kerstreces: "Ik wens Nine Kooiman i, die vandaag voorlopig voor het laatst in de Kamer is, een goede tijd toe". Dit SP-Kamerlid was in gezegende toestand en ging daarom met verlof. Desonsdanks is zij lid gebleven. Feitelijk telt de Tweede Kamer nu echter geen 150, maar 149 leden. Normaliter kunnen Kamerleden zich bij ziekte of zwangerschap zestien weken laten vervangen. Dat is echter niet meer mogelijk aan het einde van een zittingsperiode als er minder dan zestien weken resteren. Dat die mogelijkheid er niet is, komt door aanneming van een amendement-De Pater-van der Meer i (CDA), waar indertijd VVD, CDA, LPF, Wilders en SGP vóór stemden. Toenmalig minister Pechtold liet in 2006 het oordeel over het amendement aan de Kamer. Vraag is nu of dat besluit wel zo gelukkig was. Een dwingende reden daarvoor is er niet.
Van de sinds 2006 bestaande vervangingsregeling wordt geregeld gebruikgemaakt. Er zijn daarbij tussen fracties wel enkele opmerkelijke verschillen te zien. Bij GroenLinks en de PvdA werden in alle drie de zittingsperioden (2006-2010, 2010-2012 en 2012-heden) leden tijdelijk vervangen. Bij het CDA was dat in de perioden 2006-2010 en 2012-2012 het geval. Daarentegen werden bij VVD, D66 en ChristenUnie nog nooit Tweede Kamerleden tijdelijk vervangen. Bij die laatstgenoemde partij werd echter recentelijk wel tijdelijk de plaats van een Eerste Kamerlid waargenomen. Het is een kleine indicatie voor de mate van 'vrouwvriendelijkheid' van partijen.
Veel tijdelijke vervangers werden later 'gewoon' lid, waarbij soms soms de vervangingsperiode overging in een regulier lidmaatschap. Jolande Sap i was slechts één dag tijdelijk lid toen er een nieuwe vacature ontstond die zij kon vervullen. Andere 'doorstromers' waren Sabine Uitslag i, Rik Grashoff i, Myrthe Hilkens i en Eric Smaling i. Een tijdelijke periode kan overigens best vruchtbaar zijn. Zo bewees bijvoorbeeld Corine Ellemeet van GroenLinks, die tijdens haar korte periode als Kamerlid zowel een initiatiefnota presenteerde over het zorgstelsel als het woord voerde bij een belangrijk debat over de persoonsgebonden budgetten.
Dat een einde is gemaakt aan het verschijnsel dat fracties soms met relatief langdurige onderbezetting te maken kunnen krijgen, was een goed besluit. In het verleden leidde afwezigheid door zwangerschap of ziekte daar immers vrijwel altijd toe. Toen in 1965 Haya van omeren van een zoon beviel was dat voor de middelgrote VVD-fractie (toen 16 leden) nog wel op te vangen (de bevalling viel bovendien in het zomerreces). Later zorgde afwezigheid van onder anderen Ina Brouwer i en Femke Halsema i (GroenLinks) wel voor extra belasting van de collega's in de eigen (kleine) fractie. De afwezigheid van Andrée van Es i in 1988 betekende zelfs dat de PSP-fractie enige tijd in het geheel niet was vertegenwoordigd in de Kamer. Dat kwam overigens mede, omdat in de partij ruzie was wie haar tijdelijk (op basis van een interne regeling, waarbij Van Es ontslag zou nemen) kon vervangen. Van Es wilde oud-Kamerlid Wilbert Willems i (nummer 4 van de lijst) als vervanger en het partijbestuur Titia Bos (de nummer 2 van de PSP-lijst). Er kwam toen in het geheel geen vervanger.
In een verder verleden kwam langdurige afwezigheid door ziekte geregeld voor. KVP-fractievoorzitter Carl Romme i bleef vanaf oktober 1960 vanwege zijn gezondheid weg uit de Kamer en werd pas in april 1961, nadat hij ontslag had genomen, vervangen. Een andere KVP'er, M.M.A.A. Janssen i, zag pas in januari 1965 af van het innemen van zijn zetel, nadat hij in mei 1963 was herkozen en vanwege ziekte nooit meer was verschenen. Voor de vijftig leden tellende KVP-fractie was die ene langdurige vacature uiteraard een betrekkelijk klein probleem. Anne Vondeling i was na een auto-ongeluk in augustus 1967 een jaar afwezig.
De gang van zaken bij de stemming over het initiatiefvoorstel-Dijkstra over de donorregistratie liet zien dat het ontbreken van een lid (of een vacature) wel degelijk betekenis kan hebben. Toen zorgde de afwezigheid van Frank Wassenberg i (Partij voor de Dieren) er immers voor dat het voorstel het met één stem verschil haalde. In mei 1994 leidde deelname van enkele Kamerleden aan het AVRO-televisieprogramma 'Sterrenslag' er mede toe dat een afkeurende motie tegen de ministers Hirsch Ballin en Van Thijn werd aangenomen. Enkele VVD'ers keerden op tijd terug, maar twee PvdA-leden waren twee uur te laat. De ministers voelden zich daarna gedwongen op te stappen. Daaruit valt te concluderen dat het niet voltallig zijn van de Kamer ook politieke gevolgen kan hebben.
Leo de Kleijn, die zich kortgeleden leek te ontpoppen als een opponent van Emile Roemer i, was de voornaamste kandidaat-vervanger van Kooiman. De onmogelijkheid tot vervanging komt de SP nu wellicht dus niet eens zo slecht uit. Affaires als rond Van der Steur en Wiebes tonen wel aan dat belangrijke stemmingen nog steeds denkbaar zijn. Zeker in een Kamer waar de verhoudingen dicht bij elkaar liggen, is onvoltalligheid eigenlijk onwenselijk.