Artikel 38: Uitoefening koninklijk gezag Raad van State
Zolang niet in de uitoefening van het koninklijk gezag is voorzien, wordt dit uitgeoefend door de Raad van State.
In andere talen:
Inhoudsopgave van deze pagina:
Als het koninklijk gezag niet kan worden uitgeoefend door de koning i of door een regent i, oefent de Raad van State i het koninklijk gezag uit.
De Raad van State doet het werk van de Koning, als er geen Koning en ook nog geen plaatsvervanger is.
Uitleg
Het kan gebeuren dat we geen Koning hebben en ook geen plaatsvervanger. In dit artikel staat wat er dan gebeurt. In die situatie doet de Raad van State het werk van de Koning. De Raad van State is de belangrijkste adviseur van de regering en de Eerste en Tweede Kamer.
Dit artikel is twee keer toepast, in 1889 en 1890. Op 3 april verklaarde de Staten-Generaal dat de koning buiten staat was geraakt om de regering waar te nemen. Omdat er nog geen regent was benoemd, nam de Raad van State het koninklijk gezag waar. Dit duurde tot 2 mei 1889.
Op 29 oktober 1890 stemde de Verenigde Vergadering i in met het verslag van de ministerraad i over het buiten staat geraken van koning Willem III i om de regering nog langer waar te nemen. Bij het ontbreken van een regent trad de Raad van State i wdederom op grond van deze constatering op als waarnemer van het koninklijk gezag.
Deze situatie eindigde op 20 november 1890 met de aanvaarding van het regentschap door koningin Emma i. Emma was als zodanig bij wet van 14 november 1890 benoemd.
Wanneer de Erfprins in zoodanig geval meerderjarig is, zoo is Hij van regtswege Regent.
Indien Hij als dan nog minderjarig is, zal het souverein gezag, in dit en de andere gevallen, bij artikel 11 i en 24 i omschreven, worden uitgeoefend door den Raad van State, zamengesteld op dezelfde wijze, als bij artikel 25 i is vermeld, tot dat daaromtrent door de Staten Generaal zal zijn voorzien.
Wanneer de Prins van Oranje zijn achttiende jaar niet heeft vervuld, gelijk mede in de gevallen bij artikel 27 i en 44 i voorzien, wordt bet Koninklijk gezag uitgeoefend door den Raad van State, zamengesteld op dezelfde wijze als bij artikel 46 i, tot dat daaromtrent door de Staten-Generaal is voorzien.
De leden van dien Raad leggen in handen van den Voorzitter, en deze in tegenwoordigheid der vergadering af den navolgenden eed:
"Ik zweer, dat ik als lid (voorzitter) van den Raad van State, de Grondwet van het Rijk zal helpen onderhouden en handhaven, in de waarneming van het Koninklijk gezag, totdat daarin door de Staten-Generaal zal zijn voorzien. Zoo waarlijk helpe mij God almagtig!"
Totdat in het geval, in art. 42 aangewezen, de Prins van Oranje of de benoemde Regent het regentschap heeft aanvaard, wordt het koninklijk gezag waargenomen door de vergadering, zamengesteld als in art. 42 is voorgeschreven.
Hetzelfde vindt plaats, zoo, bij overlijden des Konings, een Regent voor den minderjarigen opvolger of ook de bevoegde opvolger ontbreekt, totdat de benoemde Regent of opvolger de regering heeft aanvaard.
De leden van deze vergadering leggen in handen van den door hen gekozen voorzitter, en deze in eene vereenigde zitting van heide Kamers der Staten-Generaal, den volgenden eed of belofte af:
"Ik zweer (beloof) dat ik, als lid (voorzitter) van dezen regeringsraad, in de waarneming van het koninklijk gezag de Grondwet zal helpen onderhouden en handhaven."
"Zoo waarlijk helpe mij God almagtig!" ("Dat beloof ik!")
Het Koninklijk gezag wordt waargenomen door den Raad van State:
1°. bij het overlijden des Konings, zoolang niet in de troonopvolging volgens artikel 21 i is voorzien, voor den minderjarigen Troonopvolger geen Regent is benoemd, of de Troonpvolger of Regent afwezig is;
2°. in de gevallen van de artikelen 40 i en 44 i, zoolang de Regent ontbreekt of afwezig is; en bij overlijden van den Regent, zoolang zijn opvolger niet benoemd is en het regentschap aanvaard heeft;
3°. ingeval de troonopvolging onzeker is en de Regent ontbreekt of afwezig is.
Deze waarneming houdt van regtswege op, zoodra de bevoegde Troonopvolger of Regent zijne waardigheid heeft aanvaard.
Wanneer in het regentschap moet worden voorzien, dient de Raad van State het daartoe strekkend ontwerp van wet in:
in de gevallen, onder 1°. en 2°. vermeld, binnen den tijd van eene maand na de aanvaarding der waarneming van het Koninklijk gezag;
in het geval, onder 3°. vermeld, binnen den tijd van eene maand nadat de troonopvolging heeft opgehouden onzeker te zijn.
Zolang niet in de uitoefening van het koninklijk gezag is voorzien, wordt dit uitgeoefend door de Raad van State.