Artikel 10: Privacy
-
1.Ieder heeft, behoudens bij of krachtens de wet te stellen beperkingen, recht op eerbiediging van zijn persoonlijke levenssfeer.
-
2.De wet stelt regels ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer in verband met het vastleggen en verstrekken van persoonsgegevens.
-
3.De wet stelt regels inzake de aanspraken van personen op kennisneming van over hen vastgelegde gegevens en van het gebruik dat daarvan wordt gemaakt, alsmede op verbetering van zodanige gegevens.
In andere talen:
Inhoudsopgave van deze pagina:
In dit artikel staat dat iedereen het recht heeft om in de beslotenheid van zijn persoonlijke levenssfeer met rust te worden gelaten en om bijvoorbeeld niet te worden afgeluisterd.
De persoonlijke levenssfeer omvat onder meer:
-
-het huis
-
-de briefwisseling
-
-de communicatie via telefoon en andere communicatiemiddelen
-
-het recht om niet te worden bespied of afgeluisterd
-
-het recht op zorgvuldige behandeling van persoonlijke gegevens
-
-het recht op eerbiediging van het innerlijk leven
-
-het recht op eerbiediging van de lichamelijke integriteit
De wet kan in bepaalde gevallen dit recht beperken, bijvoorbeeld bij de opsporing van misdaden. Ook maakt de wetgever regels voor het gebruik van privacygevoelige gegevens.
Het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer betreft het recht van de burger om in de beslotenheid van zijn privé-sfeer met rust te worden gelaten. Dat is in het algemeen in het eerste lid van artikel 10 neergelegd.
De persoonlijke levenssfeer omvat onder meer het huis, de briefwisseling, de communicatie via telefoon, telegraaf en andere besloten middelen van communicatie, het recht om in besloten situaties niet te worden bespied of afgeluisterd, het recht op zorgvuldige behandeling van persoonlijke gegevens, en het recht op eerbiediging van het innerlijk leven en van de lichamelijke integriteit.
Verschillende van deze aspecten hebben een specifieke grondwettelijke garantie in artikel 10, tweede en derde lid, in artikel 11, in artikel 12 en artikel 13. In artikel 10, tweede en derde lid, zijn twee opdrachten aan de wetgever opgenomen. In de eerste plaats dient de wet regels te stellen ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer in verband met het vastleggen en verstrekken van persoonsgegevens.
In de tweede plaats moet de wet regels stellen voor het inzagerecht en voor het recht op verbetering van onjuiste persoonsgegevens. De belangrijkste van deze regels zijn gegeven in de Wet bescherming persoonsgegevens i en de Wet politiegegevens i en de daarop gebaseerde nadere regelgeving.
-
1.Iedereen heeft recht op rust en privacy. In de wet kunnen uitzonderingen staan. In de wet kan ook staan dat iemand anders uitzonderingen mag maken.
-
2.De overheid mag persoonlijke gegevens van iemand niet zomaar gebruiken.
-
3.Iedereen heeft er recht op te zien wat er over hem is vastgelegd. En kan gegevens laten veranderen als ze niet juist zijn.
Via de Rijksoverheid komen veel vragen over werken bij de overheid binnen, zoals:
Hebt u een andere vraag? Bel 1400 (U betaalt alleen de gebruikelijke belkosten).
-
1.Ieder heeft, behoudens bij of krachtens de wet te stellen beperkingen, recht op eerbiediging van zijn persoonlijke levenssfeer.
-
2.De wet stelt regels ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer in verband met het vastleggen en verstrekken van persoonsgegevens.
-
3.De wet stelt regels inzake de aanspraken van personen op kennisneming van over hen vastgelegde gegevens en van het gebruik dat daarvan wordt gemaakt, alsmede op verbetering van zodanige gegevens.