Honderd jaar kiezers: 'Nederlanders in den vreemde naar de stembus'
Tijdens de Tweede Kamerverkiezingen van 1986 mochten in het buitenland woonachtige Nederlanders voor het eerst hun stem uitbrengen. Het bleek een lastig te mobiliseren groep kiezers.
Halverwege de jaren tachtig kende Nederland zo’n zes à zevenhonderdduizend staatsburgers die om uiteenlopende redenen niet (meer) in Nederland woonden – veelal aangeduid als ‘Nederlanders woonachtig in het buitenland’. Hoewel een herziening van de Kieswet in 1977 het al mogelijk had gemaakt dat Nederlanders in diplomatieke dienst en uitgezonden militairen stemrecht kregen en mochten stemmen per volmacht, bepaalde de grondwetsherziening van 1983 pas dat ingezetenschap geen vereiste meer was voor het verkrijgen van kiesrecht. Dit maakte de weg vrij voor een herziening van de Kieswet in 1985, die het kiesrecht uitbreidde naar alle in het buitenland woonachtige
Sinds de invoering van het actief kiesrecht voor alle mannen boven de 25 jaar – dit jaar precies een eeuw geleden – werd het electoraat meermalen uitgebreid. Zo kregen vrouwen het stemrecht (1919) en werd de kiesgerechtigde leeftijd verlaagd naar 18 jaar (1946-1972). Ook de naoorlogse dekolonisatie, de Europese integratie en de komst van gastarbeiders leverden nieuwe categorieën kiezers op.
De serie ‘Honderd jaar nieuwe kiezers’ – verzorgd door het Centrum voor Parlementaire Geschiedenis i, de afdeling Politieke Geschiedenis van de Radboud Universiteit en de Kiesraad i – brengt wekelijks in kaart hoe deze ‘first time voters’ naar de stembus werden gelokt en wat hun ervaringen waren.