Opinie Clingendael: 3% begrotingsnorm of eindelijk Keynesiaans beleid?
Door Edin Mujagic, macro-econoom, monetair econoom en publicist
Het is niet de spreekwoordelijke one million dollar vraag maar eerder een one billion dollar vraag: hoe komen we uit de huidige crisis? Aan adviezen geen gebrek. Ongetwijfeld het advies dat veruit de meeste economen en analisten geven, niet in de laatste plaats in Nederland, is: laat de Europese 3%-norm vallen en ga volop de economie stimuleren.
De 3%-norm is de Europese regel dat begrotingstekort in principe niet meer dan 3 procent van het bruto binnenlands product (bbp) mag bedragen. Kortom, Den Haag moet eindelijk keynesiaans beleid gaan voeren. Zo goed als heel economisch Europa schreeuwt om keynesiaans beleid.
Wat is keynesiaans beleid eigenlijk? Keynesianisme komt er in het kort op neer dat de overheid in tijden van lage economische groei de economie moet stimuleren via investeringen en verlaging van de rente. De naam is ontleed aan de voorstellen van de vermaarde Britse econoom John Maynard Keynes om de Grote Recessie te bestrijden.
Vertaald naar beleid betekent keynesianisme dat de overheid in tijden van laagconjunctuur een begrotingstekort moet hebben; zo stopt ze geld in de economie wat de groei aanjaagt. In economisch goede tijden moet er een overschot zijn, zo komt er vet op de overheidsbotten voor de magere jaren.
Rode cijfers
Als we kijken naar de ontwikkeling van het begrotingstekort en de staatsschuld in Nederland sinds 1970, dan zien we dat de Nederlandse overheid sinds dat jaar slechts zes keer een overschot heeft gehad op de begroting. Het gaat om de jaren 1973, 1999, 2000, 2006, 2007 en 2008.
Eigenlijk moeten we van overschotjes spreken want op één jaar na lagen de overschotten onder 0,5 procent van het bbp. Alleen in 2000 meldde Den Haag een begrotingsoverschot van 2 procent van het bbp. Met het beleid had het echter weinig tot niets te maken. In dat jaar veilde de Nederlandse staat namelijk de UMTS-frequenties, wat ettelijke miljarden euro opleverde. Zonder dat geld was er in 2000 ook gewoon een tekort geweest op het overheidshuishoudboekje.
Helemaal eerlijk is dit niet. Als economen het hebben over overheidsfinanciën kijken ze namelijk niet alleen naar de werkelijke cijfers maar ook naar iets wat het structurele begrotingssaldo heet. Dat is het feitelijke begrotingssaldo gecorrigeerd voor conjuncturele effecten erop. Zo legt men de kern van het huishoudboekje bloot: als we allerlei incidentele meevallers en uitgaven vergeten, zoals privatiseringen van staatsbedrijven of de al genoemde veilingen van UMTS-frequenties, is er een tekort of een overschot?
Ook die indicator laat zien dat de Nederlandse overheid nauwelijks in staat is geweest sinds 1970 rode cijfers te schrijven. Sterker nog, waar in het geval van werkelijke cijfers nog zes keer een overschot is, komt het structurele saldo slechts in 2006 en 2007 licht boven 0.
Begrotingsoverschotten realiseren was overigens niet onmogelijk. Zo slaagde Zweden er bijvoorbeeld in sinds 1998 zo goed als elk jaar (!) een begrotingsoverschot te realiseren. Finlands had sinds 1975 tien keer een tekort; in alle overige jaren was er een overschot! Ook de Deense overheid slaagde erin. Sinds 1998 bijvoorbeeld tot aan de huidige crisis was er slechts één keer een, klein, tekort.
Het behalen van de overschotten heeft de levensstandaard in en prestaties van die economieën overigens niet geschaad. Innovatievermogen, kenniseconomie, mate van corruptie op al die en veel andere belangrijkste lijstjes scoren Zweden en Finland doorgaans beter dan Nederland. En om te zeggen dat het welvaartsniveau en de levensstandaard er (veel) lager is dan in Nederland, dat niet bepaald.
Wie de feiten erop na slaagt kan niet anders concluderen dan dat de Nederlandse overheid al decennialang überkeynesiaans beleid vóert: zij stimuleert de economie in goede én in slechte tijden. Net als Frankrijk, Spanje, Italië, Griekenland en vele andere Europese landen. Landen in het verre noorden van Europa zijn dit opzicht een uitzondering.
Het is dan ook, op basis van feiten, vreemd oproepen te horen en te lezen dat de Nederlandse overheid nu eindelijk keynesiaans beleid moet gaan voeren. Afgezien van de vraag of dat ons uit de crisis zal halen – dat kan het geval zijn maar een zekerheid is dat niet – is het impliciete beeld, dat keynesiaans beleid nu eindelijk een kans moet krijgen, historisch onjuist. Keynesiaans beleid is namelijk onze alledaagse werkelijkheid sinds begin jaren zeventig. Dat is een stuk informatie die de ontvanger, lezers van kranten, luisteraars van radio en kijkers van TV-programma waarin keynesianisme als dé oplossing wordt genoemd, voor de volledigheid moeten hebben