Het pleidooi voor het herstel van het dubbelmandaat doet ons beseffen dat er iets ontbreekt
Jan Willem Sap
Het pleidooi voor het herstel van het dubbelmandaat, een volksvertegenwoordiger die zowel lid is van de Staten-Generaal als van het Europees Parlement, komt voort uit een verlangen het gebeuren in Brussel en in Den Haag meer te integreren. Wat zou het mooi zijn wanneer fracties in de Tweede Kamer een deskundig fractielid hadden dat ook van alles in Brussel en Straatsburg op de hoogte is. Hoewel de leden van het Europees Parlement hun mandaat persoonlijk en ongebonden behoren uit te oefenen, zal ook de betrokkenheid van nationale volksvertegenwoordigers zeker een aanvulling op Unieniveau zijn, al was het maar om verdere ontworteling van het Europees Parlement te voorkomen.
Los van de vraag of het gunstig uitpakt voor het gezinsleven van de betrokkene, het dubbelmandaat vraagt aandacht voor meer afstemming tussen de parlementen en een verkleining van de psychologische kloof tussen Europa en de burgers. Zo meende voormalig Tweede-Kamervoorzitter Frans Weisglas in 2004 dat het wel iets zou zijn voor EP-lijsttrekker Camiel Eurlings (CDA), die woonde immers toch al halverwege Brussel en Den Haag, in Limburg. Het dubbelmandaat werd ook altijd toegelaten door de ‘Akte betreffende de verkiezing van de vertegenwoordigers in de Vergadering door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen’. Echter juist sinds de verkiezing van het Europees Parlement in 2004 is de hoedanigheid van lid van het Europees Parlement onverenigbaar met die van lid van een nationaal parlement. Door toch aandacht te vragen voor het dubbelmandaat blijven we beseffen wat ons ontbreekt. Het gaat om de noodzaak van meer samenwerking bij de uitoefening van parlementaire controle.
Dit besef kan worden vertaald naar een politieke rol voor een ‘Congres van Europese volkeren’ dat bestaat uit 700 leden, met een derde uit leden van het Europees Parlement en tweederde uit leden van de nationale parlementen. Ooit gelanceerd door Valéry Giscard d’Estaing als voorzitter van de Europese Conventie, kreeg dit idee geen steun omdat EP-leden bang waren voor concurrentie. Zo’n Congres kan functioneren als kiescollege voor de verkiezing van de voorzitter van de Europese Raad. Het kan een rol spelen inzake de subsidiariteitscheck van Europese conceptregelgeving. Bovendien trekt een jaarlijkse State of the Union door Herman Van Rompuy de aandacht. Europa verlangt hevig naar meer afstemming tussen de nationale parlementen en het Europees Parlement.
Jan Willem Sap is hoogleraar Europees recht aan de Open Universiteit te Heerlen en universitair hoofddocent Europees recht aan de Vrije Universiteit t Amsterdam. Hij was lid van de Nationale Conventie.
Deze bijdrage verscheen in de Hofvijver van 19 december 2011.