Additionele artikelen
Inhoudsopgave van deze pagina:
- I: Bepaling omtrent het recht tot verlaten van land (art. 2)
- II: Bepaling omtrent kiesrecht (art. 4)
- III: Bepaling omtrent vrijheid van godsdienst en levensovertuiging (art. 6)
- IV: Overgangsbepaling inzake traktementen, pensioenen en adere inkomsten van Godsdienstige gezindheden of derzelver leraars
- V: Bepaling omtrent vrijheid van vergadering en betoging (art. 9)
- VI: Bepaling omtrent privacy (art. 10)
- VII: Bepaling omtrent onaantastbaarheid lichaam (art. 11)
- VIII: Bepaling omtrent briefgeheim (art. 13)
- IX: Bepaling inzake het nulla poena beginsel (art. 16)
- X: Bepaling inzake de vrije keuze van arbeid (art. 19)
- XI: Bepaling omtrent de eden en beloften voogd en regent
- XII: Bepaling omtrent de eden en beloften ministers (art. 49)
- XIII: Overgangsbepaling omtrent zittingsduur leden Eerste Kamer (art. 52)
- XIV: Bepaling omtrent de verenigbaarheid van het actief kiesrecht met het Statuut (art. 54)
- XV: Bepaling omtrent uitsluiting van het kiesrecht (art. 54)
- XVI: Bepaling omtrent leeftijdsgrens verkiezing in parlement (art. 56)
- XVII: Bepaling omtrent verkiesbaarheid van krijgslieden
- XVIII: Bepaling omtrent de eden van parlementsleden (art. 60)
- XIX: Bepaling omtrent formulieren
- XX: Bepaling omtrent algemeen verbindende voorschriften (art. 89)
- XXI: Bepaling omtrent Overeenkomsten
- XXII: Bepaling omtrent Oorlogsverklaring
- XXIII: Bepaling omtrent de uitzonderingstoestand (art. 103)
- XXIV: Bepaling inzake de rechtspositie van ambtenaren
- XXV: Bepaling betreffende adeldom
- XXVI: Bepaling inzake gratie en amnestie (art. 122)
- XXVII: Bepaling omtrent leeftijdsgrens verkiezing in provinciale staten en gemeenteraden (art. 129)
- XXVIII: Bepaling omtrent kiesrecht voor vreemdelingen (art. 130)
- XXIX: Bepaling omtrent geschillen tussen openbare lichamen
- Toelichting
I: Bepaling omtrent het recht tot verlaten van land (art. 2)
Artikel 2 vierde lid, treedt eerst na vijf jaren of op een bij krachtens de wet te bepalen eerder tijdstip in werking.
II: Bepaling omtrent kiesrecht (art. 4)
Artikel 4 treedt ten aanzien van algemeen vertegenwoordigende organen welke op het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 4 bestaan, doch waarvan de leden niet overeenkomstig het bepaalde in dat artikel worden verkozen, eerst in werking zodra de verkiezing van de leden van het betreffende orgaan in overeenstemming met artikel 4 is geregeld.
III: Bepaling omtrent vrijheid van godsdienst en levensovertuiging (art. 6)
Artikel 6, voor zover dit betrekking heeft op de uitoefening buiten gebouwen en besloten plaatsen van het in artikel 6, eerste lid omschreven recht, treedt eerst na vijf jaren of op een bij krachtens de wet te bepalen eerder tijdstip in werking.
IV: Overgangsbepaling inzake traktementen, pensioenen en adere inkomsten van Godsdienstige gezindheden of derzelver leraars
Totdat ter zake bij wettelijke regeling een voorziening zal zijn getroffen, blijft de volgende bepaling van kracht:
De traktementen, pensioenen en andere inkomsten, van welke aard ook, thans door de onderscheidene godsdienstige gezindheden of derzelver leraars genoten wordende, blijven aan dezelve gezindheden verzekerd.
Aan de leraars, welke tot nog toe uit 's Lands kas geen, of een niet toereikend traktement genieten, kan een traktement toegelegd, of het bestaande vermeerderd worden.
V: Bepaling omtrent vrijheid van vergadering en betoging (art. 9)
Artikel 9, voor zover dit betrekking heeft op het recht tot betoging, treedt eerst na vijf jaren of op een bij of krachtens de wet te bepalen eerder tijdstip in werking.
VI: Bepaling omtrent privacy (art. 10)
Artikel 10, eerste lid, treedt eerst na vijf jaren of op een bij krachtens de wet te bepalen eerder tijdstip in werking. Deze termijn kan bij de wet voor den hoogste vijf jaren worden verlengd. Het tijdstip van inwerkingtreding kan voor de onderscheidene toepassingsgebieden van artikel 10, eerste lid, verschillend worden gesteld.
VII: Bepaling omtrent onaantastbaarheid lichaam (art. 11)
Artikel 11 treedt eerst na vijf jaren of op een bij krachtens de wet te bepalen eerder tijdstip in werking. Deze termijn kan bij de wet voor den hoogste vijf jaren worden verlengd. Het tijdstip van inwerkingtreding kan voor de onderscheidene toepassingsgebieden van artikel 11 verschillend worden gesteld.
VIII: Bepaling omtrent briefgeheim (art. 13)
Artikel 13, behoudens, voor wat betreft het briefgeheim, ten aanzien van aan post of een andere openbare instelling van vervoer toevertrouwde brieven, treedt eerst na vijf jaren of op een bij krachtens de wet te bepalen eerder tijdstip in werking.
IX: Bepaling inzake het nulla poena beginsel (art. 16)
Artikel 16 is niet van toepassing ten aanzien van feiten, strafbaar gesteld krachtens het Besluit Buitengewoon Strafrecht.
X: Bepaling inzake de vrije keuze van arbeid (art. 19)
Artikel 19, derde lid, treedt eerst na vijf jaren of op een bij krachtens de wet te bepalen eerder tijdstip in werking.
XI: Bepaling omtrent de eden en beloften voogd en regent
De formulieren voor de eden en beloften, vastgesteld bij de artikelen 44 en 53 voor de verklaring, vastgesteld bij artikel 54 van de Grondwet naar de tekst van 1972, blijven van kracht totdat daarvoor bij de wet een regeling is getroffen.
XII: Bepaling omtrent de eden en beloften ministers (art. 49)
Artikel 86, vijfde en zesde lid, van de Grondwet naar de tekst van 1972, blijft van kracht totdat daarvoor bij de wet als bedoeld in artikel 49 een regeling is getroffen.
XIII: Overgangsbepaling omtrent zittingsduur leden Eerste Kamer (art. 52)
De leden van de Eerste Kamer, die zitting hebben bij de inwerkingtreding van artikel 52, treden af met ingang van het tijdstip waarop de zittingsduur van de volgens artikel 55 gekozen kamer aanvangt, behoudens ingeval de kamer eerder wordt ontbonden. Bij tussentijds aftreden of overlijden van een lid treedt de in zijn plaats benoemde eveneens met ingang van genoemd tijdstip af.
XIV: Bepaling omtrent de verenigbaarheid van het actief kiesrecht met het Statuut (art. 54)
-
1.Zolang de toekenning van het actief kiesrecht voor de verkiezing van de leden van de Tweede Kamer aan Nederlanders die geen ingezetenen van Nederland zijn, niet verenigbaar is met het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden, wordt artikel 54, eerste lid, gelezen: De leden van de Tweede Kamer worden rechtstreeks gekozen door de Nederlanders, tevens ingezetenen, die de leeftijd van achttien jaar hebben bereikt.
-
2.Het tijdstip van inwerkingtreding van de in artikel 54, eerste lid, vermelde redactie wordt bij koninklijk besluit vastgesteld.
XV: Bepaling omtrent uitsluiting van het kiesrecht (art. 54)
De wet bepaalt voor welke personen die bij de inwerkingtreding van de wet, strekkende tot aanpassing van de wettelijke bepalingen inzake uitsluiting van het kiesrecht aan artikel 54, van het kiesrecht waren uitgesloten, deze uitsluiting ook daarna van kracht blijft.
XVI: Bepaling omtrent leeftijdsgrens verkiezing in parlement (art. 56)
Zolang de leeftijd waarop de wet in het algemeen de minderjarigheid doet eindigen niet is verlaagd tot achttien jaar, wordt in artikel 56 in plaats van 'achttien jaar' gelezen: eenentwintig jaar. Het tijdstip van inwerkingtreding van de eerstgenoemde redactie wordt bij koninklijk besluit vastgesteld.
XVII: Bepaling omtrent verkiesbaarheid van krijgslieden
Totdat ter zake bij de wet een voorziening zal zijn getroffen blijft artikel 106, vierde lid, van de Grondwet naar de tekst van 1972 van kracht.
XVIII: Bepaling omtrent de eden van parlementsleden (art. 60)
De artikelen 97 en 101, tweede lid, van de Grondwet naar de tekst van 1972 blijven van kracht totdat de wet als bedoeld in artikel 60 in werking is getreden.
XIX: Bepaling omtrent formulieren
Het formulier van afkondiging, vastgesteld bij artikel 81 en de formulieren van verzending en kennisgeving, vastgesteld bij de artikelen 123, 124, 127, 128 en 130 van de Grondwet naar de tekst van 1972, blijven van kracht totdat daarvoor een regeling is getroffen.
XX: Bepaling omtrent algemeen verbindende voorschriften (art. 89)
Gedurende vijf jaren of op een bij krachtens de wet te bepalen kortere termijn, wordt artikel 89, vierde lid, gelezen:
Het tweede lid is van overeenkomstige toepassing op andere vanwege het Rijk vastgestelde algemeen verbindende voorschriften. Deze voorschriften treden niet in werking voordat zij zijn bekendgemaakt.
XXI: Bepaling omtrent Overeenkomsten
-
1.Totdat ter zake bij de wet een voorziening zal zijn getroffen, blijft het bepaalde in de volgende artikelen van de Grondwet naar de tekst van 1972 van kracht:
-
a.de artikelen 61 en 64, voor wat betreft de stilzwijgende goedkeuring;
-
b.
-
-
2.Zolang artikel 24 van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden naar de tekst van 1975 geldt, blijft ten aanzien van overeenkomsten welke in de Nederlandse Antillen raken voor wat de stilzwijgende goedkeuring betreft, het bepaalde in de artikelen 61 en 64 van de Grondwet naar de tekst van 1972 van kracht.
XXII: Bepaling omtrent Oorlogsverklaring
Artikelen 201, vierde lid, van de Grondwet naar de tekst van 1972 blijft gedurende vijf jaren of een bij of krachtens de wet te bepalen kortere termijn van kracht.
XXIII: Bepaling omtrent de uitzonderingstoestand (art. 103)
Bij wetten, als bedoeld in artikel 103, eerste lid, kan gedurende vijf jaren na de inwerkingtreding van dat artikel worden afgeweken van artikel 15, tweede lid.
XXIV: Bepaling inzake de rechtspositie van ambtenaren
Algemeen verbindende voorschriften betreffende de rechtspositie van ambtenaren, welke niet op een wet berusten, kunnen tot de inwerkingtreding van een wet welke die rechtspositie regelt, worden gewijzigd op gelijke wijze als waarop zij tot stand zijn gekomen.
XXV: Bepaling betreffende adeldom
Totdat er ter zake bij de wet een voorziening zal zijn getroffen blijft artikel 74, eerste lid, van de Grondwet naar de tekst van 1972 van kracht.
XXVI: Bepaling inzake gratie en amnestie (art. 122)
Artikel 122, eerste lid, treedt eerst na vijf jaren of op een bij krachtens de wet te bepalen eerder tijdstip in werking. Tot dien blijft het bepaalde in artikel 77, eerste en tweede lid van de Grondwet naar de tekst van 1972 van kracht.
XXVII: Bepaling omtrent leeftijdsgrens verkiezing in provinciale staten en gemeenteraden (art. 129)
Zolang de leeftijd waarop de wet in het algemeen de minderjarigheid doet eindigen niet is verlaagd tot achttien jaar is in afwijking van artikel 129, eerste lid, voor het lidmaatschap van provinciale staten en van de gemeenteraad vereist, dat de leeftijd van eenentwintig jaar is bereikt. Het tijdstip waarop de afwijking, bedoeld in de vorige volzin, ophoudt te gelden wordt bij koninklijk besluit vastgesteld.
XXVIII: Bepaling omtrent kiesrecht voor vreemdelingen (art. 130)
Zolang de toekenning van het actief kiesrecht voor de verkiezing van de leden van de gemeenteraad aan ingezetenen die geen Nederlander zijn niet verenigbaar is met het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden, treedt artikel 130 niet in werking. Het tijdstip van inwerkingtreding wordt bij koninklijk besluit vastgesteld.
XXIX: Bepaling omtrent geschillen tussen openbare lichamen
Bepalingen in andere regelingen dan de wet, ingevolge welke bepalingen geschillen tussen openbare lichamen op andere wijze dan bij koninklijk besluit worden beslist, blijven gedurende vijf jaren van kracht, voor zover niet binnen die termijn bij de wet in de beslissing van deze geschillen is voorzien.
Toelichting
De bij de Grondwet behorende additionele artikelen bevatten, anders dan de Grondwet zelf, bijzondere voorschriften voor een overgangsperiode na de algehele herziening van de Grondwet in 1983.
Verreweg de meeste van deze artikelen zijn inmiddels komen te vervallen, aangezien ze zijn uitgewerkt.
Enkele additionele artikelen blijven hun betekenis houden, onder meer omdat de benodigde wetgeving nog niet tot stand is gekomen (de artikelen IX en XIX). Deze artikelen zijn in de voorgaande hoofdstukken aan de orde gekomen bij de grondwetsartikelen waarop zij betrekking hebben.