Artikel 6: Gelijke benoembaarheid; benoembaarheid vreemdelingen

5
Artikel 6
7

Ieder Nederlander is tot elke landsbediening benoembaar.

Geen vreemdeling is hiertoe benoembaar, dan volgens de bepalingen der wet.

1.

Ontwikkeling artikel

1798

Ambten en bedieningen zijn lastgevingen der Maatschappij voor eenen bepaalden tijd. Zij zijn noch erflijk, noch vervreemdbaar, noch bijzondere voorregten van hun, die ze waarnemen. De keus van den eenen Burger, boven den ander, is alleenlijk gegrond op meerdere deugd en bekwaamheden.

1806

De Ambten en Bedieningen van den Staat, buiten die gene, welke behooren tot den Persoonlijken dienst van het Huis des Konings, zullen aan geene anderen dan aan Nationalen kunnen worden toevertrouwd.

1815

Ieder is, zonder onderscheid van rang en geboorte, tot alle ambten, en bedieningen benoembaar, behoudens het gene betrekkelijk de zamenstelling der Provinciale Staten, bij de reglementen, ingevolge het vierde hoofdstuk is bepaald.

1840: art 10
1848

Ieder Nederlander is tot elke landsbediening benoembaar.

Geen vreemdeling is hiertoe benoembaar, dan volgens de bepalingen der wet.

1887: art 5, 1917: art 5, 1922: art 5, 1938: art 5, 1948: art 5, 1953: art 5, 1956: art 5, 1963: art 5, 1972: art 5
1983

Alle Nederlanders zijn op gelijke voet in openbare dienst benoembaar.

1987: art 3, 1995: art 3, 1999: art 3, 2000: art 3, 2002: art 3, 2005: art 3, 2006: art 3, 2008: art 3, 2017: art 3, 2018: art 3, 2022: art 3