Artikel 193: Openbare uitoefening van Godsdienst

192
Artikel 193
194

Geene openbare oefening van Godsdienst kan worden belemmerd, dan in gevalle dezelve de openbare orde of veiligheid zoude kunnen storen.

Inhoudsopgave van deze pagina:

1.

Toelichting Staatsblad

Sire! Wij mogen vrijmoediglijk aan Uwe Majesteit verklaren dat wij in de overdenking en behandeling der rechten van de Kroon nooit uit het oog verloren hebben, hoezeer de vrijheid en de regten des volks U ter harte gaan; wij zijn overtuigd, dat de ontworpen grondwet aan den Vorst al het gezag geeft, hetwelk uit het wezen onzer regeringsvorm voortvloeit, door de uitgestrektheid van het grondgebied geboden, en dat tot eene steeds werkzame en vaste bestemming van aller regten, en aller belangen vereischt wordt. Wij hebben echter gemeend hier en daar bepalingen te maken, welke wij ons verzekerd houden, dat Uwe Majesteit zelve zal willen gesteld zien voor eene Monarch in latere tijden, die het ongeluk had niet geheel aan Uwe Majesteit te kunnen vergeleken worden.

Verschillende godsdienstige gezindheden zijn in de Vereenigde Nederlanden zamengekomen, en derwaarts gelokt door de zachtheid der wetten en de bescherming der regering: zij blijft dezelfde (art. 151 [?]).

Welligt was er geene andere bepaling noodig geweest, en had men aan Uwe Majesteit geheel kunnen overlaten om naar de inspraak des harten voor de leeraars van den Godsdienst te zorgen. Dan wij meenden, dat de grondwet voor Uwe opvolgers ten pligt moest maken, Uwe edele gevoelens over te nemen, en dat zij daarenboven de verzekering geven moest dat nooit eenige gezindheid eene andere in de beoefening van zijne eerdienst storen kon, door stellig te verklaren, dat de staatswet aan allen gelijke bescherming verleent (art. 193-198 [190-196]).

2.

Ontwikkeling artikel

1798

Niemand zal met eenig orde's-kleed, of teeken, van een Kerklijk Genootschap, buiten zijn Kerkgebouw verschijnen.

1814

Alle openbare uitoefening van Godsdienst wordt toegelaten, voor zoo verre dezelve niet kan gerekend worden eenige stoornis aan de publieke orde en rust te zullen toebrengen.

1815: art 193, 1840: art 191, 1848: art 167, 1887: art 170, 1917: art 170, 1922: art 171, 1938: art 177, 1948: art 177, 1953: art 184, 1956: art 184, 1963: art 184, 1972: art 184