Artikel 194: Plaatselijke Belastingen
Geen Gemeente-Bestuur mag eenige nieuwe plaatslijke Belasting i vaststellen, dan na alvorens daaromtrend te hebben gehandeld, en te zijn overeengekomen met gevolmagtigden uit de Stembevoegde Burgeren binnen deszelfs Gemeente, tot dat einde, op de wijze, bij het Reglement voorgeschreven, door dezelven benoemd, en onder opvolgende goedkeuring van het Vertegenwoordigend Lichaam.
Geen Gemeente-Bestuur mag eenige nieuwe plaatslijke Belasting i vaststellen, dan na alvorens daaromtrend te hebben gehandeld, en te zijn overeengekomen met gevolmagtigden uit de Stembevoegde Burgeren binnen deszelfs Gemeente, tot dat einde, op de wijze, bij het Reglement voorgeschreven, door dezelven benoemd, en onder opvolgende goedkeuring van het Vertegenwoordigend Lichaam.
Hetzelve legt geene Plaatselyke Belastingen op, dan met overleg van de Gecommitteerden uit de Gemeenten, gekozen volgens een Reglement, goed te keuren door het Departementaal Bestuur, aan het welke mede alle plaatselyke Belastingen ter goed- of af keuring zullen moeten gezonden worden. Ten aanzien deezer Belastingen moet worden in acht genomen, dat noch de doorvoer, noch de uit- of de invoer, naar of van andere Steden of Plaatsen worde belast, noch ook de voortbrengselen van den grond of nyverheid van andere Steden of Plaatsen bezwaard boven die van de Plaats zelve, waar de Belasting gelegd wordt.
Iedere Gemeente heeft de beschikking over hare huishoudelijke belangen: zij legt geene Plaatselijke Belastingen op, dan ingevolge de algemeene Bepalingen bij de Wet vast te stellen, en niet anders dan met overleg van Gecommitteerden uit de Gemeente, gekozen door de Stemgeregtigde Burgers, na bekomene autorisatie van het Departementaal Bestuur, aan het welk alle plaatselijke Belastingen of Geldligtingen ter goed- of afkeuring, moeten gezonden worden.
Ten aanzien dezer Belastingen moet worden in acht genomen, dat noch de Doorvoer door, noch de Uit- of invoer naar of van andere Steden of Plaatsen worde belast; noch ook de voortbrengselen van den grond of de nijverheid van andere Steden of Plaatsen bezwaard, boven die van de Plaats zelve, waar de Belasting gelegd wordt.
Ook zullen deze plaatselijke Belastingen aan de middelen van de Nationale Finantiën niet mogen hinderlijk zijn. In zulk een geval is de Raadpensionaris gehouden de invoering daar van tegentegaan ; en wordt, ter bevordering van dit oogmerk, door de Departementale besturen van alle, door hun goedgekeurde, Plaatselijke Belastingen onverwijld geïnformeerd.
De Departementale- en Gemeente-Besturen kunnen geene Belastingen opleggen, dan ingevolge de Wet, en na bekomene autorisatie van den Koning, op Rapport van de Departementale Besturen.