Artikel 71: Parlementaire onschendbaarheid
De Leden van het Vertegenwoordigend Lichaam kunnen nimmer agterhaald, beschuldigd, of geöordeeld worden, over hetgeen zij, in de uitoefening van hunnen Post, gezegd of geschreven hebben.
De Leden van het Vertegenwoordigend Lichaam kunnen nimmer agterhaald, beschuldigd, of geöordeeld worden, over hetgeen zij, in de uitoefening van hunnen Post, gezegd of geschreven hebben.
De Leden der Vergadering van Hun Hoog Mogenden en van den Staatsraad zijn nimmer verantwoordelijk voor de door hun uitgebragte advisen.
De Ministers van Staat en Leden van alle Administrative Raden zijn alle aan den Koning verantwoording schuldig; ingevalle zij deswegens in regten mogten betrokken worden, zullen zij voor het Hoog Nationaal Geregtshof worden aangesproken.
De Leden der Vergadering van Hun Hoog Mogenden, de Ministers van Staat, de Leden van den Staatsraad, en de Hooge Ambtenaren van Staat, zullen voor het Hoog Nationaal Geregtshof ten allen tijde teregt staan wegens misdrijven, welke zij in de waarneming van hunne Posten mogten hebben begaan; alsmede wegens misdaden, welke zij mogten hebben bedreven, gedurende den tijd dat zij deze Posten bekleeden; doch tot het gewone leven terug gekeerd, zullen zij wegens laatstgemelde voor hunnen gewonen Burgerlijken Regter worden teregt gesteld.
De leden der Kamers zijn niet geregtelijk vervolgbaar wegens de advijzen, door hen in de vergadering uitgebragt.
De leden der Staten-Generaal zijn niet geregtelijk vervolgbaar voor hetgeen zij in de vergadering hebben gezegd of aan haar schriftelijk hebben overgelegd.
De leden der Staten-Generaal, alsmede de ministers, de commissarissen bedoeld in artikel 111, tweede lid i, en de ambtenaren, bedoeld in artikel 95, eerste lid i, zijn niet gerechtelijk vervolgbaar voor hetgeen zij in de vergadering hebben gezegd of aan haar schriftelijk hebben overgelegd.
De leden van de Staten-Generaal, de ministers, de staatssecretarissen en andere personen die deelnemen aan de beraadslaging, kunnen niet in rechte worden vervolgd of aangesproken voor hetgeen zij in de vergaderingen van de Staten-Generaal of van commissies daaruit hebben gezegd of aan deze schriftelijk hebben overgelegd.