Artikel 223: Veiligheidsbelangen lidstaten

222
Artikel 223
224
  • 1. 
    De bepalingen van dit Verdrag vormen geen beletsel voor de volgende regels:
    • a) 
      geen enkele Lid-Staat is gehouden inlichtingen te verstrekken waarvan de verbreiding naar zijn mening strijdig zou zijn met de wezenlijke belangen van zijn veiligheid;
    • b) 
      elke Lid-Staat kan de maatregelen nemen die hij noodzakelijk acht voor de bescherming van de wezenlijke belangen van zijn veiligheid en die betrekking hebben op de produktie van of de handel in wapenen, munitie en oorlogsmateriaal; die maatregelen mogen de mededingingsverhoudingen op de gemeenschappelijke markt niet wijzigen voor produkten die niet bestemd zijn voor specifiek militaire doeleinden.
  • 2. 
    In de loop van het eerste jaar volgend op de inwerkingtreding van dit Verdrag stelt de Raad met eenparigheid van stemmen de lijst vast van de produkten waarop de bepalingen van lid 1 b) van toepassing zijn.
  • 3. 
    De Raad kan met eenparigheid van stemmen op voorstel van de Commissie wijzigingen in deze lijst aanbrengen.

Inhoudsopgave van deze pagina:

1.

Toelichting Nederlandse regering

De doeleinden van de Economische Gemeenschap, zoals deze in de eerste artikelen van het Verdrag zijn uiteengezet, verzetten zich uiteraard niet tegen het behoud van nationale soevereiniteit op het terrein van de handhaving van interne en externe veiligheid. Intussen kunnen de nationale maatregelen op dit terrein medebrengen, dat de economische regels, welke het Verdrag stelt, alsmede de bepalingen, welke ten behoeve van de activiteit der instellingen van de Gemeenschap zijn geschreven, niet ten volle kunnen worden nageleefd. Het E.E.G.-Verdrag erkent deze situatie door de bepalingen van de artikelen 223 en 224.

Volgens artikel 223 is in de eerste plaats een deelnemende Staat niet verplicht aan de Gemeenschap inlichtingen te verstrekken, waarvan de verbreiding naar ,zijn oordeel zijn essentiële veiligheidsbelangen zou schaden. Voorts is in dit artikel ten aanzien van wapens, munitie en oorlogsmaterieel een uitzonderingsregime voorzien.

Artikel 224 i erkent de mogelijkheid, dat binnenlandse troebelen, oorlog of oorlogsgevaar, alsmede nakoming van verplichtingen ter zake van de handhaving van de internationale vrede en veiligheid, een deelnemende Staat dwingen tot het nemen van maatregelen, welke repercussies hebben op het functioneren van de Gemeenschappelijke Markt.

Overleg tussen de deelnemende Staten en tussen de betrokken Staat en de Commissie is in deze gevallen voorgeschreven. Wanneer een deelnemende Staat of de Commissie van oordeel is, dat een Staat misbruik heeft gemaakt van de uitzonderingsbepalingen, is beroep op het Gerechtshof mogelijk (artikel 225 i).

2.

Ontwikkeling artikel

1957
  • 1. 
    De bepalingen van dit Verdrag vormen geen beletsel voor de volgende regels:
    • a) 
      geen enkele Lid-Staat is gehouden inlichtingen te verstrekken waarvan de verbreiding naar zijn mening strijdig zou zijn met de wezenlijke belangen van zijn veiligheid;
    • b) 
      elke Lid-Staat kan de maatregelen nemen die hij noodzakelijk acht voor de bescherming van de wezenlijke belangen van zijn veiligheid en die betrekking hebben op de produktie van of de handel in wapenen, munitie en oorlogsmateriaal; die maatregelen mogen de mededingingsverhoudingen op de gemeenschappelijke markt niet wijzigen voor produkten die niet bestemd zijn voor specifiek militaire doeleinden.
  • 2. 
    In de loop van het eerste jaar volgend op de inwerkingtreding van dit Verdrag stelt de Raad met eenparigheid van stemmen de lijst vast van de produkten waarop de bepalingen van lid 1 b) van toepassing zijn.
  • 3. 
    De Raad kan met eenparigheid van stemmen op voorstel van de Commissie wijzigingen in deze lijst aanbrengen.
2002
  • 1. 
    De bepalingen van dit Verdrag vormen geen beletsel voor de volgende regels:
    • a) 
      geen enkele lidstaat is gehouden inlichtingen te verstrekken waarvan de verbreiding naar zijn mening strijdig zou zijn met de wezenlijke belangen van zijn veiligheid;
    • b) 
      elke lidstaat kan de maatregelen nemen die hij noodzakelijk acht voor de bescherming van de wezenlijke belangen van zijn veiligheid en die betrekking hebben op de productie van of de handel in wapenen, munitie en oorlogsmateriaal; die maatregelen mogen de mededingingsverhoudingen op de gemeenschappelijke markt niet wijzigen voor producten die niet bestemd zijn voor specifiek militaire doeleinden.
  • 2. 
    De Raad kan met eenparigheid van stemmen op voorstel van de Commissie wijzigingen aanbrengen in de lijst van de producten waarop de bepalingen van lid 1, onder b), van toepassing zijn, die hij op 15 april 1958 heeft vastgesteld.