Artikel 210: Rechtspersoonlijkheid
De Gemeenschap bezit rechtspersoonlijkheid.
Inhoudsopgave van deze pagina:
Artikel 210 van het Verdrag bepaalt, dat de E.E.G. rechtspersoonlijkheid bezit. Op zich zelf genomen drukt deze bepaling nog niet meer uit dan de wil der verdragsluitende partijen, dat de Gemeenschap als zelfstandige eenheid aan het rechtsverkeer zal kunnen deelnemen. Zij kan de basis zijn van een erkenning dezer rechtspersoonlijkheid in en door derde Staten.
Voor wat het interne recht der deelnemende Staten betreft, is in artikel 211 i aan de Gemeenschap de meest vergaande rechts- en handelingsbevoegdheid toegekend, die het nationale privaatrecht aan niet-natuurlijke personen verleent, met als algemeen minimum het recht roerende en onroerende goederen te verkrijgen en te vervreemden, alsmede de persona standi in judicio. In het door het interne recht der deelnemende Staten beheerste rechtsverkeer is de Commissie de vertegenwoordigster der Gemeenschap.
Ten aanzien van het door volkenrecht beheerste rechtsverkeer zijn van belang de bepalingen, vervat in artikel 228 i. Deze bepalingen betreffen de procedure van het sluiten van overeenkomsten tussen de Gemeenschap en Staten of internationale organisaties, alsmede het rechtseffect van zodanige overeenkomsten. Zij zijn slechts van toepassing, indien en voor zover in andere bepalingen van het Verdrag aan de Gemeenschap de Bevoegdheid wordt gegeven zulke overeenkomsten te sluiten. Zodanige bevoegdheid is niet zonder meer een sequeel van de rechtspersoonlijkheid, welke artikel 210 aankondigt, noch van de verschillende bevoegdheden, welke het Verdrag aan de instellingen der Gemeenschap tegenover en in de deelnemende Staten verleent.
Voor de regeling van de aansprakelijkheid ex contractu van de Gemeenschap verwijst het eerste lid van artikel 215 i naar het op de overeenkomst toepasselijke recht. Welk nationaal recht dit is, wordt door de regels van het internationaal privaatrecht bepaald.
Voor de rechtspositie van de Gemeenschap zijn ook van belang artikel 183 i en enkele bepalingen van het Protocol over de privileges en immuniteiten, te weten de artikelen 1 t/m 5. Laatstgenoemde bepalingen zijn in hoofdzaak gelijkluidend aan die, welke ter zake van de E.G.K.S. en andere Europese of universele internationale organisaties gelden.