Artikel 67: Opheffing onderlinge beperkingen
-
1.Gedurende de overgangsperiode en in de mate waarin zulks voor de goede werking van de gemeenschappelijke markt nodig is, heffen de Lid-Staten in hun onderling verkeer geleidelijk de beperkingen op met betrekking tot het verkeer van kapitaal toebehorende aan personen die woonachtig of gevestigd zijn in de Lid-Staten alsmede discriminerende behandeling op grond van nationaliteit of van de vestigingsplaats van partijen of op grond van het gebied waar het kapitaal wordt belegd.
-
2.De lopende betalingen met betrekking tot het kapitaalverkeer tussen de Lid-Staten worden uiterlijk aan het einde van de eerste etappe van alle beperkingen vrijgemaakt.
Inhoudsopgave van deze pagina:
Wat wel ten aanzien van de liberalisatieprocedure uitdrukkelijk is vastgelegd, is, dat de lopende betalingen, welke betrekking hebben op het kapitaalverkeer tussen de Lid-Staten, uiterlijk aan het einde van de eerste etappe geheel vrij zullen zijn (artikel 67, lid 2).
Onder lopende betalingen dienen hier, overeenkomstig de internationaal gebruikelijke definities, te worden verstaan betalingen van rente, dividend en contractuele aflossingen.
1957
-
1.Gedurende de overgangsperiode en in de mate waarin zulks voor de goede werking van de gemeenschappelijke markt nodig is, heffen de Lid-Staten in hun onderling verkeer geleidelijk de beperkingen op met betrekking tot het verkeer van kapitaal toebehorende aan personen die woonachtig of gevestigd zijn in de Lid-Staten alsmede discriminerende behandeling op grond van nationaliteit of van de vestigingsplaats van partijen of op grond van het gebied waar het kapitaal wordt belegd.
-
2.De lopende betalingen met betrekking tot het kapitaalverkeer tussen de Lid-Staten worden uiterlijk aan het einde van de eerste etappe van alle beperkingen vrijgemaakt.
2002
-
1.In het kader van de bepalingen van dit hoofdstuk zijn alle beperkingen van het kapitaalverkeer tussen lidstaten onderling en tussen lidstaten en derde landen verboden.
-
2.In het kader van de bepalingen van dit hoofdstuk zijn alle beperkingen van het betalingsverkeer tussen lidstaten onderling en tussen lidstaten en derde landen verboden.