Artikel 103: Toezicht Commissie bij bilaterale internationale akkoorden
De Lid-Staten zijn gehouden aan de Commissie mededeling te doen van hun ontwerp-akkoorden of ontwerp-overeenkomsten met een derde Staat, een internationale organisatie of een onderdaan van een derde Staat, voor zover deze akkoorden of overeenkomsten verband houden met de werkingssfeer van dit Verdrag.
Wanneer een ontwerp-akkoord of ontwerp-overeenkomst bepalingen bevat welke een beletsel vormen voor de toepassing van dit Verdrag, richt de Commissie haar opmerkingen tot de betrokken Staat binnen een termijn van een maand na de ontvangst van de mededeling welke haar is gedaan.
Deze Staat kan het ontworpen akkoord of de ontworpen overeenkomst niet sluiten dan na de bezwaren van de Commissie te hebben opgeheven of zich te hebben geschikt naar de uitspraak die het Hof van Justitie op zijn verzoek onverwijld heeft gedaan ten aanzien van de verenigbaarheid der ontworpen clausules met de bepalingen van dit Verdrag. Het verzoek kan bij het Hof van Justitie worden ingediend op ieder tijdstip nadat de Staat de opmerkingen van de Commissie heeft ontvangen.
De Lid-Staten moeten ontwerp-overeenkomsten met derden buiten de Gemeenschap aan de Commissie voorleggen, indien zij betrekking hebben op het terrein, dat door het Verdrag wordt bestreken.
Indien de ontwerp-overeenkomst bepalingen bevat, welke de toepassing van het Verdrag belemmeren, kan de Commissie de betrokken Staat binnen een maand hierop wijzen.
De overeenkomst mag indien de Commissie zulke opmerkingen heeft gemaakt niet gesloten worden dan nadat de bezwaren van de Commissie opgeheven zijn, dan wel is voldaan aan hetgeen het Hof inzake de al dan niet verenigbaarheid met het Verdrag heeft gesteld. Een desbetreffende uitspraak wordt door het Hof op korte termijn gegeven, wanneer de betrokken Staat daarom verzoekt.
Dit toezicht van de Commissie waarborgt dus, voor wat het sluiten van overeenkomsten met derden betreft, de nakoming van de verplichtingen, die voor de Lid-Staten uit de algemene bepaling van artikel 192 i voortvloeit.