Artikel 272: Bepalingen bij vaststelling jaarlijkse begroting

271
Artikel 272
273
  • 1. 
    Het begrotingsjaar begint op 1 januari en sluit op 31 december.
  • 2. 
    Elke instelling van de Gemeenschap maakt vóór 1 juli een raming op van haar uitgaven. De Commissie voegt die ramingen in een voorontwerp van begroting samen. Zij voegt daaraan een advies toe, dat afwijkende ramingen mag inhouden.

    Dit voorontwerp omvat een raming van de uitgaven en een raming van de ontvangsten.

  • 3. 
    De Commissie legt het voorontwerp van begroting uiterlijk op 1 september van het jaar dat voorafgaat aan het betrokken begrotingsjaar aan de Raad voor.

    De Raad raadpleegt de Commissie en, in voorkomend geval, de andere betrokken instellingen telkens wanneer hij van dit voorontwerp wenst af te wijken.

    De Raad stelt met gekwalificeerde meerderheid van stemmen de ontwerp-begroting op en zendt deze aan het Europees Parlement.

  • 4. 
    De ontwerp-begroting moet uiterlijk op 5 oktober van het jaar dat voorafgaat aan het betrokken begrotingsjaar aan het Europees Parlement worden voorgelegd.

    Het Europees Parlement heeft het recht om de ontwerp-begroting met meerderheid van de stemmen van zijn leden te amenderen en om aan de Raad, met volstrekte meerderheid van de uitgebrachte stemmen, wijzigingen in het ontwerp voor te stellen met betrekking tot de uitgaven die verplicht voortvloeien uit het Verdrag of de ter uitvoering daarvan vastgestelde besluiten.

    Indien het Europees Parlement binnen een termijn van 45 dagen na voorlegging van de ontwerp-begroting zijn goedkeuring heeft verleend, is de begroting definitief vastgesteld. Indien het Europees Parlement binnen die termijn de ontwerp-begroting niet heeft geamendeerd of geen wijzigingen daarin heeft voorgesteld, wordt de begroting geacht definitief te zijn vastgesteld.

    Indien het Europees Parlement binnen die termijn amendementen heeft aangenomen of wijzigingen heeft voorgesteld, wordt de aldus geamendeerde of van wijzigingsvoorstellen voorziene ontwerp-begroting aan de Raad gezonden.

  • 5. 
    Na over de ontwerp-begroting te hebben beraadslaagd met de Commissie en, in voorkomend geval, met de andere betrokken instellingen, neemt de Raad een besluit onder de volgende voorwaarden:
    • a) 
      de Raad kan elk der door het Europees Parlement aangenomen amendementen met gekwalificeerde meerderheid van stemmen wijzigen;
    • b) 
      wat de wijzigingsvoorstellen betreft:
      • indien een door het Europees Parlement voorgestelde wijziging niet leidt tot stijging van het totale bedrag van de uitgaven van een instelling, met name doordat de stijging van de uitgaven die daarvan het gevolg zou zijn, uitdrukkelijk wordt gecompenseerd door één of meer voorgestelde wijzigingen die een overeenkomstige daling van de uitgaven behelzen, kan de Raad dit wijzigingsvoorstel met gekwalificeerde meerderheid van stemmen afwijzen. Bij gebreke van een afwijzend besluit is het wijzigingsvoorstel aanvaard;
      • indien een door het Europees Parlement voorgestelde wijziging leidt tot stijging van het totale bedrag van de uitgaven van een instelling, kan de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen dit wijzigingsvoorstel aanvaarden. Bij gebreke van een besluit tot aanvaarding is het wijzigingsvoorstel afgewezen;
      • indien de Raad overeenkomstig één van beide vorige alinea's een wijzigingsvoorstel heeft afgewezen, kan hij met gekwalificeerde meerderheid van stemmen ofwel het in de ontwerp-begroting voorkomende bedrag handhaven, ofwel een ander bedrag vaststellen.

    De ontwerp-begroting wordt gewijzigd overeenkomstig de door de Raad aangenomen wijzigingsvoorstellen.

    Indien de Raad, binnen een termijn van 15 dagen na voorlegging van de ontwerp-begroting, geen der door het Europees Parlement aangenomen amendementen heeft gewijzigd en indien de door het Parlement ingediende wijzigingsvoorstellen zijn aanvaard, wordt de begroting geacht definitief te zijn vastgesteld. De Raad stelt het Europees Parlement ervan in kennis dat hij geen der amendementen heeft gewijzigd en dat de wijzigingsvoorstellen zijn aanvaard.

    Indien de Raad binnen deze termijn één of meer der door het Europees Parlement aangenomen amendementen heeft gewijzigd of indien de door het Parlement ingediende wijzigingsvoorstellen zijn afgewezen of gewijzigd, wordt de gewijzigde ontwerp-begroting opnieuw aan het Europees Parlement toegezonden. De Raad zet het resultaat van zijn beraadslagingen aan het Europees Parlement uiteen.

  • 6. 
    Binnen een termijn van 15 dagen na voorlegging van de ontwerp-begroting kan het Europees Parlement, na te zijn ingelicht over het gevolg dat zijn wijzigingsvoorstellen is gegeven, met meerderheid van de stemmen van zijn leden en met drievijfde van het aantal uitgebrachte stemmen de door de Raad in zijn amendementen aangebrachte wijzigingen amenderen of afwijzen en stelt het dienovereenkomstig de begroting vast. Indien het Europees Parlement geen besluit heeft genomen binnen deze termijn, wordt de begroting geacht definitief te zijn vastgesteld.
  • 7. 
    Wanneer de in dit artikel omschreven procedure is afgesloten, constateert de voorzitter van het Europees Parlement dat de begroting definitief is vastgesteld.
  • 8. 
    Het Europees Parlement kan evenwel, met meerderheid van de stemmen van zijn leden en met tweederde van het aantal uitgebrachte stemmen, om gewichtige redenen, de ontwerp-begroting afwijzen en verzoeken dat hem een nieuw ontwerp wordt voorgelegd.
  • 9. 
    Voor alle andere uitgaven dan die welke verplicht voortvloeien uit het Verdrag of de ter uitvoering daarvan vastgestelde besluiten, wordt elk jaar een maximumpercentage van de stijging ten opzichte van de uitgaven van dezelfde aard van het lopende begrotingsjaar vastgesteld.

    Na raadpleging van het Comité voor de economische politiek constateert de Commissie dit maximumpercentage, dat voortvloeit uit:

    • de ontwikkeling van het bruto nationaal product naar volume in de Gemeenschap,
    • de gemiddelde variatie van de begrotingen der lidstaten

      en uit

    • het verloop van de kosten van levensonderhoud in het laatste begrotingsjaar.

    Het maximumpercentage wordt vóór 1 mei aan alle instellingen van de Gemeenschap meegedeeld. Deze dienen dit percentage te respecteren zolang de begrotingsprocedure loopt, behoudens het bepaalde in de vierde en de vijfde alinea.

    Indien voor de andere uitgaven dan die welke verplicht voortvloeien uit het Verdrag of de ter uitvoering daarvan vastgestelde besluiten, het stijgingspercentage dat volgt uit de door de Raad opgestelde ontwerp-begroting meer dan de helft van het maximumpercentage bedraagt, kan het Europees Parlement, in de uitoefening van zijn recht van amendement, het totale bedrag van deze uitgaven alsnog verhogen tot de helft van het maximumpercentage.

    Is het Europees Parlement, de Raad of de Commissie van oordeel dat de activiteiten van de Gemeenschappen een overschrijding van het volgens de procedure van dit lid bepaalde percentage nodig maken, dan kan een nieuw percentage worden vastgesteld in onderlinge overeenstemming tussen de Raad, die besluit met gekwalificeerde meerderheid van stemmen, en het Europees Parlement, dat besluit met meerderheid van de stemmen van zijn leden en van drievijfde van het aantal uitgebrachte stemmen.

  • 10. 
    Elke instelling oefent de haar bij het onderhavige artikel toegekende bevoegdheden uit onder eerbiediging van de bepalingen van het Verdrag en de ter uitvoering daarvan vastgestelde besluiten, met name inzake de eigen middelen van de Gemeenschappen en het evenwicht tussen ontvangsten en uitgaven.

1.

Ontwikkeling artikel

1957
  • 1. 
    Het begrotingsjaar begint op 1 januari en sluit op 31 december.
  • 2. 
    Elke instelling van de Gemeenschap maakt een raming op van haar uitgaven. De Commissie groepeert die ramingen in een voor-ontwerp van begroting. Zij voegt daaraan een advies toe, dat afwijkende ramingen mag inhouden.

    De Commissie moet het voor-ontwerp van begroting uiterlijk op 30 september van het jaar dat aan de uitvoering ervan voorafgaat, aan de Raad voorleggen.

    De Raad raadpleegt de Commissie en, in voorkomende gevallen, de andere betrokken instellingen telkens wanneer hij van dit voor-ontwerp wenst af te wijken.

  • 3. 
    De Raad stelt met gekwalificeerde meerderheid van stemmen de ontwerpbegroting vast en zendt deze vervolgens aan de Vergadering.

    De ontwerp-begroting moet uiterlijk op 31 oktober van het jaar dat voorafgaat aan de uitvoering ervan, aan de Vergadering worden voorgelegd.

    De Vergadering heeft het recht aan de Raad wijzigingen in de ontwerpbegroting voor te stellen.

  • 4. 
    Indien de Vergadering binnen een termijn van een maand na voorlegging van de ontwerp-begroting haar goedkeuring heeft verleend of indien zij geen advies aan de Raad heeft gezonden, wordt de ontwerp-begroting geacht definitief te zijn vastgesteld.

    Indien de Vergadering binnen die termijn wijzigingen heeft voorgesteld, wordt de aldus gewijzigde ontwerp-begroting aan de Raad gezonden. Deze beraadslaagt daarover met de Commissie en, in voorkomende gevallen, met de andere betrokken instellingen en stelt de begroting met gekwalificeerde meerderheid van stemmen definitief vast.

  • 5. 
    Voor de aanvaarding van het deel van de begroting dat betrekking heeft op het Europees Sociaal Fonds, worden de door de leden van de Raad uitgebrachte stemmen als volgt gewogen

België ................ 8

Duitsland ............. 32

Frankrijk ............. 32

Italië ................ 20

Luxemburg ............. 1

Nederland ............. 7

De besluiten komen tot stand wanneer zij ten minste 67 stemmen hebben verkregen.

2002
  • 1. 
    Het begrotingsjaar begint op 1 januari en sluit op 31 december.
  • 2. 
    Elke instelling van de Gemeenschap maakt vóór 1 juli een raming op van haar uitgaven. De Commissie voegt die ramingen in een voorontwerp van begroting samen. Zij voegt daaraan een advies toe, dat afwijkende ramingen mag inhouden.

    Dit voorontwerp omvat een raming van de uitgaven en een raming van de ontvangsten.

  • 3. 
    De Commissie legt het voorontwerp van begroting uiterlijk op 1 september van het jaar dat voorafgaat aan het betrokken begrotingsjaar aan de Raad voor.

    De Raad raadpleegt de Commissie en, in voorkomend geval, de andere betrokken instellingen telkens wanneer hij van dit voorontwerp wenst af te wijken.

    De Raad stelt met gekwalificeerde meerderheid van stemmen de ontwerp-begroting op en zendt deze aan het Europees Parlement.

  • 4. 
    De ontwerp-begroting moet uiterlijk op 5 oktober van het jaar dat voorafgaat aan het betrokken begrotingsjaar aan het Europees Parlement worden voorgelegd.

    Het Europees Parlement heeft het recht om de ontwerp-begroting met meerderheid van de stemmen van zijn leden te amenderen en om aan de Raad, met volstrekte meerderheid van de uitgebrachte stemmen, wijzigingen in het ontwerp voor te stellen met betrekking tot de uitgaven die verplicht voortvloeien uit het Verdrag of de ter uitvoering daarvan vastgestelde besluiten.

    Indien het Europees Parlement binnen een termijn van 45 dagen na voorlegging van de ontwerp-begroting zijn goedkeuring heeft verleend, is de begroting definitief vastgesteld. Indien het Europees Parlement binnen die termijn de ontwerp-begroting niet heeft geamendeerd of geen wijzigingen daarin heeft voorgesteld, wordt de begroting geacht definitief te zijn vastgesteld.

    Indien het Europees Parlement binnen die termijn amendementen heeft aangenomen of wijzigingen heeft voorgesteld, wordt de aldus geamendeerde of van wijzigingsvoorstellen voorziene ontwerp-begroting aan de Raad gezonden.

  • 5. 
    Na over de ontwerp-begroting te hebben beraadslaagd met de Commissie en, in voorkomend geval, met de andere betrokken instellingen, neemt de Raad een besluit onder de volgende voorwaarden:
    • a) 
      de Raad kan elk der door het Europees Parlement aangenomen amendementen met gekwalificeerde meerderheid van stemmen wijzigen;
    • b) 
      wat de wijzigingsvoorstellen betreft:
      • indien een door het Europees Parlement voorgestelde wijziging niet leidt tot stijging van het totale bedrag van de uitgaven van een instelling, met name doordat de stijging van de uitgaven die daarvan het gevolg zou zijn, uitdrukkelijk wordt gecompenseerd door één of meer voorgestelde wijzigingen die een overeenkomstige daling van de uitgaven behelzen, kan de Raad dit wijzigingsvoorstel met gekwalificeerde meerderheid van stemmen afwijzen. Bij gebreke van een afwijzend besluit is het wijzigingsvoorstel aanvaard;
      • indien een door het Europees Parlement voorgestelde wijziging leidt tot stijging van het totale bedrag van de uitgaven van een instelling, kan de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen dit wijzigingsvoorstel aanvaarden. Bij gebreke van een besluit tot aanvaarding is het wijzigingsvoorstel afgewezen;
      • indien de Raad overeenkomstig één van beide vorige alinea's een wijzigingsvoorstel heeft afgewezen, kan hij met gekwalificeerde meerderheid van stemmen ofwel het in de ontwerp-begroting voorkomende bedrag handhaven, ofwel een ander bedrag vaststellen.

    De ontwerp-begroting wordt gewijzigd overeenkomstig de door de Raad aangenomen wijzigingsvoorstellen.

    Indien de Raad, binnen een termijn van 15 dagen na voorlegging van de ontwerp-begroting, geen der door het Europees Parlement aangenomen amendementen heeft gewijzigd en indien de door het Parlement ingediende wijzigingsvoorstellen zijn aanvaard, wordt de begroting geacht definitief te zijn vastgesteld. De Raad stelt het Europees Parlement ervan in kennis dat hij geen der amendementen heeft gewijzigd en dat de wijzigingsvoorstellen zijn aanvaard.

    Indien de Raad binnen deze termijn één of meer der door het Europees Parlement aangenomen amendementen heeft gewijzigd of indien de door het Parlement ingediende wijzigingsvoorstellen zijn afgewezen of gewijzigd, wordt de gewijzigde ontwerp-begroting opnieuw aan het Europees Parlement toegezonden. De Raad zet het resultaat van zijn beraadslagingen aan het Europees Parlement uiteen.

  • 6. 
    Binnen een termijn van 15 dagen na voorlegging van de ontwerp-begroting kan het Europees Parlement, na te zijn ingelicht over het gevolg dat zijn wijzigingsvoorstellen is gegeven, met meerderheid van de stemmen van zijn leden en met drievijfde van het aantal uitgebrachte stemmen de door de Raad in zijn amendementen aangebrachte wijzigingen amenderen of afwijzen en stelt het dienovereenkomstig de begroting vast. Indien het Europees Parlement geen besluit heeft genomen binnen deze termijn, wordt de begroting geacht definitief te zijn vastgesteld.
  • 7. 
    Wanneer de in dit artikel omschreven procedure is afgesloten, constateert de voorzitter van het Europees Parlement dat de begroting definitief is vastgesteld.
  • 8. 
    Het Europees Parlement kan evenwel, met meerderheid van de stemmen van zijn leden en met tweederde van het aantal uitgebrachte stemmen, om gewichtige redenen, de ontwerp-begroting afwijzen en verzoeken dat hem een nieuw ontwerp wordt voorgelegd.
  • 9. 
    Voor alle andere uitgaven dan die welke verplicht voortvloeien uit het Verdrag of de ter uitvoering daarvan vastgestelde besluiten, wordt elk jaar een maximumpercentage van de stijging ten opzichte van de uitgaven van dezelfde aard van het lopende begrotingsjaar vastgesteld.

    Na raadpleging van het Comité voor de economische politiek constateert de Commissie dit maximumpercentage, dat voortvloeit uit:

    • de ontwikkeling van het bruto nationaal product naar volume in de Gemeenschap,
    • de gemiddelde variatie van de begrotingen der lidstaten

      en uit

    • het verloop van de kosten van levensonderhoud in het laatste begrotingsjaar.

    Het maximumpercentage wordt vóór 1 mei aan alle instellingen van de Gemeenschap meegedeeld. Deze dienen dit percentage te respecteren zolang de begrotingsprocedure loopt, behoudens het bepaalde in de vierde en de vijfde alinea.

    Indien voor de andere uitgaven dan die welke verplicht voortvloeien uit het Verdrag of de ter uitvoering daarvan vastgestelde besluiten, het stijgingspercentage dat volgt uit de door de Raad opgestelde ontwerp-begroting meer dan de helft van het maximumpercentage bedraagt, kan het Europees Parlement, in de uitoefening van zijn recht van amendement, het totale bedrag van deze uitgaven alsnog verhogen tot de helft van het maximumpercentage.

    Is het Europees Parlement, de Raad of de Commissie van oordeel dat de activiteiten van de Gemeenschappen een overschrijding van het volgens de procedure van dit lid bepaalde percentage nodig maken, dan kan een nieuw percentage worden vastgesteld in onderlinge overeenstemming tussen de Raad, die besluit met gekwalificeerde meerderheid van stemmen, en het Europees Parlement, dat besluit met meerderheid van de stemmen van zijn leden en van drievijfde van het aantal uitgebrachte stemmen.

  • 10. 
    Elke instelling oefent de haar bij het onderhavige artikel toegekende bevoegdheden uit onder eerbiediging van de bepalingen van het Verdrag en de ter uitvoering daarvan vastgestelde besluiten, met name inzake de eigen middelen van de Gemeenschappen en het evenwicht tussen ontvangsten en uitgaven.