Artikel 19:
De Unie stort op de eerste werkdag van elke maand aan de Tsjechische Republiek, Estland, Cyprus, Letland, Litouwen, Hongarije, Malta, Polen, Slovenië en Slowakije, uit hoofde van de uitgaven van de begroting van de Unie, één achtste in 2004 vanaf de datum van toetreding en één twaalfde in 2005 en 2006 van de volgende bedragen bij wijze van forfaitaire speciale cash flow-faciliteit:
(miljoen euro - prijzen van 1999)
|
2004 |
2005 |
2006 |
Tsjechische Republiek |
174,7 |
91,55 |
91,55 |
Estland |
15,8 |
2,9 |
2,9 |
Cyprus |
27,7 |
5,05 |
5,05 |
Letland |
19,5 |
3,4 |
3,4 |
Litouwen |
34,8 |
6,3 |
6,3 |
Hongarije |
155,3 |
27,95 |
27,95 |
Malta |
12,2 |
27,15 |
27,15 |
Polen |
442,8 |
550,0 |
450,0 |
Slovenië |
65,4 |
17,85 |
17,85 |
Slowakije |
63,2 |
11,35 |
11,35 |
Een in de forfaitaire speciale cash flow-faciliteit opgenomen bedrag van 1 miljard euro voor Polen en van 100 miljoen euro voor de Tsjechische Republiek wordt in aanmerking genomen voor de berekeningen betreffende de verdeling van de fondsen met structurele strekking voor de jaren 2004, 2005 en 2006.