Hoofdstuk I - Institutioneel kader

Inhoudsopgave van deze pagina:

I-18: De instellingen van de Unie

  • 1. 
    De Unie beschikt over één enkel institutioneel kader dat ertoe strekt:
    • de belangen van de Unie, van haar burgers en van haar lidstaten te dienen, en de samenhang, doeltreffendheid en de continuïteit van het beleid en van het optreden van de Unie, dat gericht is op het verwezenlijken van haar doelstellingen, te verzekeren.
  • 3. 
    Elke instelling handelt binnen de grenzen van de bevoegdheden die haar door de Grondwet zijn toegekend, volgens de procedures en de voorwaarden die daarin zijn omschreven. De instellingen werken onderling loyaal samen.
 

I-19: Het Europees Parlement

  • 1. 
    Het Parlement oefent, samen met de Raad van Ministers onder de in de Grondwet vastgelegde voorwaarden de wetgevings- en de begrotingstaak uit, alsmede de politieke controle- en raadgevingstaken. Het Parlement kiest de voorzitter van de Europese Commissie.
  • 2. 
    Het Europees Parlement wordt door de Europese burgers voor een periode van vijf jaar gekozen door middel van rechtstreekse algemene vrije en geheime verkiezingen. Het aantal leden bedraagt niet meer dan zevenhonderdzesendertig. De Europese burgers zijn degressief evenredig vertegenwoordigd, met een minimum van vier leden van het Europees Parlement per lidstaat.

    Lang genoeg voor de verkiezingen voor het Europees Parlement in 2009 en vervolgens voor volgende verkiezingen naargelang van de behoefte stelt de Europese Raad met eenparigheid van stemmen op voorstel van en na goedkeuring door het Europees Parlement een besluit vast inzake de samenstelling van het Europees Parlement, met inachtneming van de hiervoor vermelde beginselen.

  • 3. 
    Het Europees Parlement kiest uit zijn leden de voorzitter en het bureau.

I-20: De Europese Raad

  • 1. 
    De Europese Raad geeft aan de Unie de voor haar ontwikkeling nodige impulsen en stelt haar algemene politieke richtsnoeren en prioriteiten vast. Hij oefent geen wetgevingstaken uit.
  • 3. 
    De Europese Raad komt elk kwartaal na een convocatie door zijn voorzitter bijeen. Indien de agenda zulks vereist, kunnen de leden van de Europese Raad besluiten zich te laten bijstaan door een minister en, wat de voorzitter van de Europese Commissie betreft, door een Europese Commissaris. Indien de situatie zulks vereist, roept de voorzitter een buitengewone bijeenkomst van de Europese Raad bijeen.
  • 4. 
    Voorzover in de Grondwet niet anders is bepaald, spreekt de Europese Raad zich bij consensus uit.

Noot PDC

Relevante bepalingen uit Deel III van de Grondwet:

I-21: De voorzitter van de Europese Raad

  • 1. 
    De Europese Raad kiest met gekwalificeerde meerderheid van stemmen zijn voorzitter voor een periode van tweeëneenhalf jaar. De voorzitter is eenmaal herkiesbaar. Indien de voorzitter verhinderd is of ernstig terkortschiet, kan de Europese Raad volgens dezelfde procedure een einde maken aan zijn mandaat.
  • 2. 
    De voorzitter van de Europese Raad:
    • leidt en stimuleert de besprekingen van de Europese Raad;
    • zorgt, in samenwerking met de voorzitter van de Europese Commissie en op basis van de besprekingen van de Raad Algemene Zaken, voor de voorbereiding en de continuïteit van de besprekingen van de Europese Raad;
    • streeft ernaar, de samenhang en de consensus binnen de Europese Raad te bevorderen;
    • legt na afloop van iedere bijeenkomst van de Europese Raad een verslag voor aan het Europees Parlement.

    De voorzitter van de Europese Raad zorgt op zijn niveau en in die hoedanigheid voor de externe vertegenwoordiging van de Unie in aangelegenheden die onder het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid vallen, onverminderd de verantwoordelijkheden van de minister van Buitenlandse Zaken van de Unie.

  • 3. 
    De voorzitter van de Europese Raad kan geen nationaal mandaat uitoefenen.
 

I-22: De Raad van Ministers

  • 2. 
    De Raad van ministers bestaat voor iedere Raadsformatie uit een vertegenwoordiger van iedere lidstaat op ministerieel niveau die gemachtigd is om de lidstaat die hij vertegenwoordigt, te binden en het stemrecht uit te oefenen.
 

I-23: De formaties van de Raad van Ministers

  • 1. 
    De Raad Wetgeving en Algemene Zaken zorgt voor de samenhang van de besprekingen van de Raad van Ministers.

    Wanneer de Raad van Ministers in zijn hoedanigheid van Raad Algemene Zaken handelt, verzorgt hij samen met de Europese Commissie de voorbereiding en de voortgangsbewaking van de bijeenkomsten van de Europese Raad.

    Wanneer de Raad van Ministers in zijn hoedanigheid van wetgever handelt, beraadslaagt hij en vaardigt hij samen met het Europees Parlement, conform de bepalingen van de Grondwet, de Europese wetten en de Europese kaderwetten uit. Wanneer hij in deze hoedanigheid handelt, wordt iedere lidstaat vertegenwoordigd door één of twee andere vertegenwoordigers op ministerieel niveau die voor de agenda terzake bevoegd zijn.

  • 2. 
    De Raad Buitenlandse Zaken werkt het extern beleid van de Unie uit volgens de door de Europese Raad bepaalde strategische lijnen en zorgt voor de samenhang in het optreden van de Unie. Hij wordt voorgezeten door de minister van Buitenlandse Zaken van de Unie.
  • 3. 
    De Europese Raad stelt een Europees besluit vast over de andere formaties waarin de Raad van Ministers bijeen kan komen.
  • 4. 
    Het voorzitterschap van de andere formaties van de Raad van Ministers dan de formatie Buitenlandse Zaken wordt volgens een toerbeurtsysteem op basis van gelijkheid gedurende perioden van ten minste één jaar uitgeoefend door de vertegenwoordigers van de lidstaten in de Raad van Ministers. De Europese Raad stelt een Europees besluit betreffende de regels voor dit toerbeurtsysteem vast, rekening houdend met het Europese politieke en geografische evenwicht en de verscheidenheid van de lidstaten.

I-24: De gekwalificeerde meerderheid van stemmen

  • 1. 
    Onder gekwalificeerde meerderheid van stemmen in de Europese Raad en in de Raad van Ministers wordt verstaan, de meerderheid van de lidstaten welke tevens ten minste drievijfde van de bevolking van de Unie vertegenwoordigt.
  • 2. 
    Indien de Grondwet niet vereist dat de Europese Raad of de Raad van Ministers op basis van een voorstel van de Europese Commissie besluit, of indien de Europese Raad of de Raad van Ministers niet besluit op initiatief van de minister van Buitenlandse Zaken van de Unie, bestaat de vereiste gekwalificeerde meerderheid uit tweederde van de lidstaten, welke ten minste drievijfde van de bevolking van de Unie vertegenwoordigt.
  • 3. 
    De bepalingen van de leden 1 en 2 worden op 1 november 2009 van kracht, nadat overeenkomstig artikel I-19 de verkiezingen voor het Europees Parlement hebben plaatsgevonden.
  • 4. 
    Met betrekking tot de gevallen waarin volgens Deel III Europese wetten en Europese kaderwetten door de Raad van Ministers volgens een bijzondere wetgevingsprocedure worden vastgesteld, kan de Europese Raad op eigen initiatief, en met eenparigheid van stemmen, na een termijn van behandeling van ten minste zes maanden bij Europees besluit bepalen dat de Europese wetten of kaderwetten volgens de gewone wetgevingsprocedure kunnen worden vastgesteld. De Europese Raad besluit na raadpleging van het Europees Parlement en na melding aan de nationale parlementen.

    Met betrekking tot de gebieden waarop volgens Deel III de Raad van Ministers met eenparigheid van stemmen besluit, kan de Europese Raad op eigen initiatief, en met eenparigheid van stemmen, bij Europees besluit bepalen dat de Raad van Ministers met gekwalificeerde meerderheid kan besluiten. Ieder initiatief van de Europese Raad op grond van deze alinea wordt ten minste vier maanden voordat een beslissing wordt genomen, aan de nationale parlementen toegezonden.

  • 5. 
    In de Europese Raad nemen de voorzitter en de voorzitter van de Europese Commissie niet deel aan de stemming.

I-25: De Europese Commissie

  • 1. 
    De Europese Commissie bevordert het Europese algemeen belang en neemt daartoe passende initiatieven. Zij ziet toe op de toepassing van zowel de bepalingen van de Grondwet als de bepalingen die de instellingen krachtens de Grondwet vaststellen. Onder de controle van het Hof van Justitie ziet zij toe op de toepassing van het recht van de Unie. Zij voert de begroting uit en beheert programma's. Zij oefent onder de in de Grondwet vastgelegde voorwaarden tevens coördinatie-, uitvoerings- en beheerstaken uit. Zij draagt zorg voor de externe vertegenwoordiging van de Unie, behalve wat betreft het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid en in andere in de Grondwet genoemde gevallen. Zij neemt de initiatieven tot de jaarlijkse en meerjarige programmering van de Unie met het oog op de totstandbrenging van interinstitutionele akkoorden.
  • 2. 
    Tenzij in de Grondwet anders is bepaald, kunnen wetgevingshandelingen van de Unie alleen op voorstel van de Europese Commissie worden vastgesteld. Andere handelingen worden op voorstel van de Commissie vastgesteld in de gevallen waarin de Grondwet daarin voorziet.
  • 3. 
    De Europese Commissie is een college dat bestaat uit een voorzitter, de minister van Buitenlandse Zaken van de Unie/vice-voorzitter en dertien Europese Commissarissen die volgens een toerbeurtsysteem op basis van gelijkheid tussen de lidstaten worden gekozen. Dit systeem wordt door de Europese Raad bij Europees besluit vastgesteld op basis van de volgende beginselen:
    • a) 
      de lidstaten worden volstrekt gelijk behandeld wat betreft de bepaling van de volgorde en de ambtstermijn van hun onderdanen als leden van het college; derhalve kan het verschil tussen het totale aantal ambtstermijnen van onderdanen van twee willekeurige lidstaten nooit meer dan één bedragen;
    • b) 
      onverminderd punt a) weerspiegelt de samenstelling van het college te allen tijde in voldoende mate de demografische en geografische verscheidenheid van alle lidstaten van de Unie.

    De voorzitter van de Europese Commissie benoemt Commissarissen zonder stemrecht, die volgens dezelfde criteria worden gekozen als de gewone leden van het college en die afkomstig zijn uit alle andere lidstaten.

    Deze regeling wordt op 1 november 2009 van kracht.

  • 4. 
    De Europese Commissie oefent haar verantwoordelijkheden volkomen onafhankelijk uit. Bij de vervulling van hun taken vragen noch aanvaarden de Europese Commissarissen en de Commissarissen instructies van enige regering of enig ander lichaam.
  • 5. 
    De Europese Commissie legt als college verantwoording af aan het Europees Parlement. De voorzitter van de Commissie legt verantwoording af aan het Europees Parlement over de activiteiten van de Commissarissen. Het Europees Parlement kan volgens de procedure van artikel III-243 een motie van afkeuring betreffende de Commissie aannemen. Indien de motie wordt aangenomen, moeten de Europese Commissarissen en de Commissarissen gezamenlijk aftreden. De Commissie blijft de lopende zaken behartigen totdat een nieuw college is benoemd.
 

I-26: De voorzitter van de Europese Commissie

  • 1. 
    Rekening houdend met de verkiezingen voor het Europees Parlement en na passende raadplegingen draagt, de Europese Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen bij het Europees Parlement een kandidaat voor het ambt van voorzitter van de Europese Commissie voor. Deze kandidaat wordt door het Europees Parlement bij meerderheid van stemmen van zijn leden gekozen. Indien de kandidaat geen meerderheid behaalt, draagt de Europese Raad binnen een maand volgens dezelfde procedure een nieuwe kandidaat bij het Europees Parlement voor.
  • 2. 
    Iedere lidstaat die volgens het toerbeurtsysteem is aangewezen, stelt een lijst van drie personen op die hij geschikt acht voor het ambt van Europees Commissaris; in de lijst moeten beide geslachten vertegenwoordigd zijn. Door uit elk van deze lijsten een persoon te kiezen, wijst de verkozen voorzitter de dertien Europese Commissarissen aan, op grond van hun bekwaamheid, Europese inzet en waarborgen voor onafhankelijkheid. De voorzitter en de als leden van het college aangewezen personen, met inbegrip van de toekomstige minister van Buitenlandse zaken van de Unie, alsmede de als commissarissen zonder stemrecht aangewezen personen, worden collectief ter goedkeuring onderworpen aan een stemming van het Europees Parlement. De ambtstermijn van de Commissie bedraagt vijf jaar.
  • 3. 
    De voorzitter van de Europese Commissie:
    • stelt de richtsnoeren vast met inachtneming waarvan de Commissie haar opdracht vervult;
    • beslist over de interne organisatie van de Commissie, teneinde de samenhang, de doeltreffendheid en het collegiale karakter van haar optreden te waarborgen;
    • benoemt uit de leden van het college de vice-voorzitters.

    Een Europees Commissaris of een Commissaris dient zijn ontslag in indien de voorzitter hem daarom verzoekt.

 

I-27: De minister van Buitenlandse Zaken van de Unie

  • 1. 
    Met instemming van de voorzitter van de Europese Commissie benoemt de Europese Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen de minister van Buitenlandse Zaken van de Unie. Deze voert het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid van de Unie. De Europese Raad kan zijn mandaat volgens dezelfde procedure beëindigen.
  • 2. 
    De minister van Buitenlandse Zaken draagt met zijn voorstellen bij tot de uitwerking van het gemeenschappelijk buitenlands beleid, dat hij als mandataris van de Raad van Ministers uitvoert. Hij handelt op dezelfde wijze ten aanzien van het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid.
  • 3. 
    De minister van Buitenlandse Zaken is een van de vice-voorzitters van de Europese Commissie. Hij wordt belast met de externe betrekkingen en de coördinatie van de overige aspecten van het externe optreden van de Unie. Bij de uitoefening van zijn verantwoordelijkheden in de Commissie en alleen binnen het bestek daarvan, is de minister van Buitenlandse Zaken onderworpen aan de procedures tot regeling van de werking van de Commissie.
 

I-28: Het Hof van Justitie

  • 1. 
    Het Hof van Justitie omvat het Europees Hof van Justitie, de Rechtbank van de Europese Unie en gespecialiseerde rechtbanken. Het Hof verzekert de eerbiediging van het recht bij de uitlegging en toepassing van de Grondwet.

    De lidstaten voorzien in de nodige rechtsmiddelen om effectieve rechtsbescherming op het gebied van het recht van de Unie te waarborgen.

  • 2. 
    Het Hof van Justitie telt één rechter per lidstaat en wordt bijgestaan door advocaten-generaal.

    De Rechtbank van de Europese Unie telt ten minste één rechter per lidstaat. Het aantal rechters wordt in het Statuut van het Hof van Justitie bepaald.

    De rechters en de advocaten-generaal van het Hof van Justitie en de rechters van de Rechtbank van de Europese Unie, gekozen uit personen die alle waarborgen voor onafhankelijkheid bieden en voldoen aan de voorwaarden van de artikelen III-260 en III-261, worden in onderlinge overeenstemming door de regeringen van de lidstaten voor een ambtstermijn van zes jaar benoemd. De leden zijn herbenoembaar.

  • 3. 
    Het Hof van Justitie:
    • doet uitspraak inzake door een lidstaat, een instelling of een natuurlijke of rechtspersoon ingesteld beroep overeenkomstig bepaalde van deel III;
    • geeft, op verzoek van de nationale rechterlijke instanties, prejudiciële beslissingen over de uitlegging van het recht van de Unie en over de geldigheid van de handelingen van de instellingen;
    • doet uitspraak inzake andere in de Grondwet bepaalde gevallen.