Hoofdstuk I - Gemeenschappelijke bepalingen
Inhoudsopgave van deze pagina:
- I-32: De rechtshandelingen van de Unie
- I-33: De wetgevingshandelingen
- I-34: Handelingen, niet zijnde wetgevingshandelingen
- I-35: Gedelegeerde verordeningen
- I-36: De uitvoeringshandelingen
- I-37: Gemeenschappelijke beginselen betreffende de rechtshandelingen van de Unie
- I-38: Bekendmaking en inwerkingtreding
I-32: De rechtshandelingen van de Unie
-
1.De rechtshandelingen waarvan de Unie overeenkomstig de bepalingen van deel III gebruik maakt bij de uitoefening van de haar in de Grondwet toegewezen bevoegdheden, zijn de Europese wet, de Europese kaderwet, de Europese verordening, het Europees besluit, aanbevelingen en adviezen.
De Europese wet is een wetgevingshandeling van algemene strekking. Zij is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in iedere lidstaat.
De Europese kaderwet is een wetgevingshandeling die iedere lidstaat waartoe zij is gericht, bindt ten aanzien van het te bereiken resultaat, maar die de bevoegdheid omtrent de keuze van vorm en middelen aan de nationale instanties overlaat.
De Europese verordening is een handeling van algemene strekking, niet zijnde een wetgevingshandeling, ter uitvoering van een wetgevingshandeling of van bijzondere bepalingen van de Grondwet. Zij is ofwel verbindend in al haar onderdelen en rechtstreeks toepasselijk in iedere lidstaat, ofwel bindend voor iedere lidstaat waartoe zij is gericht ten aanzien van het te bereiken resultaat, met dien verstande dat de bevoegdheid omtrent de keuze van vorm en middelen aan de nationale instanties wordt overgelaten.
Het Europees besluit is een handeling, niet zijnde een wetgevingshandeling, die verbindend is in al zijn onderdelen. Het besluit is in voorkomend geval alleen verbindend voor degene tot wie het is gericht.
De aanbevelingen en adviezen van de instellingen hebben geen bindende kracht.
-
2.Wanneer bij het Europees Parlement en de Raad van Ministers een voorstel voor een wetgevingshandeling is ingediend, onthouden zij zich van het vaststellen van handelingen op het betrokken gebied waarin dit artikel niet voorziet.
I-33: De wetgevingshandelingen
-
1.De Europese wetten en kaderwetten worden op voorstel van de Europese Commissie door het Europees Parlement en de Raad van Ministers gezamenlijk vastgesteld volgens de in artikel III-302 vastgelegde gewone wetgevingsprocedure. Indien deze twee instellingen geen overeenstemming bereiken, is de wetgevingshandeling niet vastgesteld.
In de in artikel III-165 bepaalde specifieke gevallen kunnen de Europese wetten en kaderwetten op initiatief van een groep lidstaten worden vastgesteld volgens artikel III-302.
-
2.In de bij de grondwet bepaalde specifieke gevallen worden de Europese wetten en de kaderwetten volgens bijzondere wetgevingsprocedures vastgesteld door het Europees Parlement met deelname van de Raad van Ministers, dan wel door de Raad van Ministers met deelname van het Europees Parlement.
I-34: Handelingen, niet zijnde wetgevingshandelingen
-
1.De Raad van Ministers en de Europese Commissie stellen Europese verordeningen en Europese besluiten vast in de gevallen bedoeld in de artikelen I-35 en I-36, alsmede in de bij de Grondwet bepaalde specifieke gevallen. De Europese Raad stelt Europese besluiten vast in de bij de Grondwet bepaalde specifieke gevallen. De Europese Centrale Bank stelt Europese verordeningen en Europese besluiten vast voorzover de Grondwet dit toestaat.
-
2.De Raad van Ministers en de Europese Commissie, alsook de Europese Centrale Bank in de gevallen waarin de Grondwet haar daartoe de mogelijkheid biedt, stellen aanbevelingen vast.
I-35: Gedelegeerde verordeningen
-
1.Bij Europese wet of kaderwet kan aan de Europese Commissie de bevoegdheid worden overgedragen gedelegeerde verordeningen uit te vaardigen ter aanvulling of wijziging van bepaalde niet-wezenlijke onderdelen van de Europese wet of kaderwet.
De Europese wet of kaderwet omschrijft uitdrukkelijk de doelstellingen, de inhoud, de strekking en de duur van de delegatie. Essentiële beleidsonderdelen kunnen niet het voorwerp zijn van delegatie. Deze worden uitsluitend bij Europese wet of kaderwet geregeld.
-
2.De Europese wet of kaderwet bepaalt uitdrukkelijk onder welke voorwaarden de delegatie wordt toegepast. Deze voorwaarden kunnen uit de volgende mogelijkheden bestaan:
-
-het Europees Parlement of de Raad van Ministers kan besluiten tot intrekking van de delegatie;
-
-de gedelegeerde verordening treedt pas in werking indien het Europees Parlement of de Raad van Ministers geen bezwaar heeft aangetekend binnen de bij de Europese wet of kaderwet gestelde termijn;
Voor de toepassing van het bepaalde in de vorige alinea besluit het Europees Parlement met meerderheid van stemmen van zijn leden en besluit de Raad van Ministers met gekwalificeerde meerderheid van stemmen.
-
I-36: De uitvoeringshandelingen
-
1.De lidstaten nemen alle maatregelen van intern recht die nodig zijn ter uitvoering van de juridisch bindende handelingen van de Unie.
-
2.Indien het nodig is dat bindende handelingen van de Unie volgens eenvormige voorwaarden worden uitgevoerd, kunnen bij die handelingen aan de Europese Commissie, of in naar behoren gemotiveerde specifieke gevallen en in de bij artikel I-39 bepaalde gevallen aan de Raad van Ministers, uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend.
-
3.Bij Europese wet worden vooraf de voorschriften en algemene beginselen vastgelegd voor de wijze waarop de lidstaten toezicht uitoefenen op de uitvoeringshandelingen van de Unie.
-
4.De uitvoeringshandelingen van de Unie hebben de vorm van een Europese uitvoeringsverordening of een Europees uitvoeringsbesluit.
I-37: Gemeenschappelijke beginselen betreffende de rechtshandelingen van de Unie
-
1.Tenzij de Grondwet in een specifieke handeling voorziet, besluiten de instellingen, met inachtneming van de toepasselijke procedures, welk soort handeling in elk afzonderlijk geval overeenkomstig het in artikel I-9 neergelegde evenredigheidsbeginsel wordt vastgesteld.
-
2.De Europese wetten, de Europese kaderwetten, de Europese verordeningen en de Europese besluiten worden met redenen omkleed en verwijzen naar de voorstellen of de adviezen waarin deze Grondwet voorziet.
I-38: Bekendmaking en inwerkingtreding
-
1.Europese wetten en kaderwetten die volgens de gewone wetgevingsprocedure zijn vastgesteld, worden door de voorzitter van het Europees Parlement en door de voorzitter van de Raad van Ministers ondertekend. In de overige gevallen worden zij door de voorzitter van het Europees Parlement of door de voorzitter van de Raad van Ministers ondertekend. De Europese wetten en kaderwetten worden in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakt en treden in werking op de daarin bepaalde datum of, bij ontbreken daarvan, op de twintigste dag volgende op die van hun bekendmaking.
-
2.Europese verordeningen en Europese besluiten die geen adressaat vermelden of die tot alle lidstaten zijn gericht, worden ondertekend door de voorzitter van de instelling waardoor zij worden vastgesteld en in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakt. Zij treden in werking op de daarin bepaalde datum of, bij ontbreken daarvan, op de twintigste dag volgende op die van hun bekendmaking.
-
3.Van de overige besluiten wordt kennisgegeven aan degenen tot wie zij zijn gericht. Zij worden door deze kennisgeving van kracht.