Artikel 32: {Modaliteiten}

31
Artikel 32
33
  • 1. 
    De Unie kan verplichtingen aangaan door het sluiten van akkoorden met een of meer derde staten of internationale organisaties in de gevallen waarin de bepalingen van deze Grondwet voorzien in het sluiten van dergelijke akkoorden.
  • 2. 
    De Unie kan met een of meer derde staten of internationale organisaties associatieovereenkomsten sluiten. Bij deze overeenkomsten wordt met een of meer derde staten of internationale organisaties een associatie ingesteld die wordt gekenmerkt door wederkerige rechten en verplichtingen, gemeenschappelijke optredens en bijzondere procedures.
  • 3. 
    De Unie kan internationale akkoorden sluiten wanneer zulks nodig is om een doelstelling van de Unie te verwezenlijken, wanneer daarin bij een wetgevingsbesluit van de Unie is voorzien, of wanneer zulks van invloed is op een intern besluit van de Unie.
  • 4. 
    De door de Unie gesloten akkoorden zijn verbindend voor de instellingen van de Unie en voor de lidstaten.

Inhoudsopgave van deze pagina:

1.

Commentaar

Door het verdwijnen van de pijlers moeten de bepalingen betreffende de externe bevoegdheid van de Unie op het gebied van het GBVB (artikel 24 VEU), JBZ (artikel 38 VEU) en de Gemeenschap (artikel 300, lid 1, VEG) worden samengevoegd.

In het huidige artikel 300, lid 1, VEG is uitsluitend sprake van de uitdrukkelijke externe bevoegdheid van de Gemeenschap, te weten "gevallen waarin de bepalingen van het verdrag voorzien in het sluiten van akkoorden". Het betreft de artikelen 133 VEG (gemeenschappelijke handelspolitiek), 177 tot en met 181 VEG (ontwikkelingssamenwerking), 111 VEG (monetair beleid), 170 VEG (beleid van onderzoek en technologische ontwikkeling), 174 VEG (milieubeleid), 182 tot en met 188 VEG (associatie van de landen en gebieden overzee) en 310 VEG (associatie van derde staten of internationale organisaties).

Uit hoofde van de jurisprudentie van het Hof van Justitie kan de externe bevoegdheid van de Unie evenwel niet alleen uitdrukkelijk zijn toegekend bij het verdrag, maar ook impliciet voortvloeien uit de bepalingen ervan. Dat is het geval:

  • wanneer de externe bevoegdheid van de Unie nodig is om een van de doelstellingen van het verdrag te verwezenlijken, indien de Unie (op intern vlak nog geen wetgevingsbesluit heeft aangenomen (Adviezen 1/76 van het Hof van 26 april 1977, 2/91 van het Hof van 19 maart 1993 en 1/94 van het Hof van 15 november 1994), en
  • wanneer de externe bevoegdheid van de Unie nodig is voor de eenvormige toepassing van het Gemeenschapsrecht, indien de Unie haar interne bevoegdheid reeds heeft uitgeoefend (AETRarrest van het Hof van 31 maart 1971 en Adviezen 1/92 van het Hof van 10 april 1992 en 2/92 van het Hof van 24 maart 1995).

Voortbouwend op deze jurisprudentie heeft Werkgroep VII de volgende aanbevelingen geformuleerd:

  • het verdrag dient te vermelden dat de Unie bevoegd is voor de sluiting van akkoorden die aangelegenheden bestrijken welke onder haar interne bevoegdheden vallen;
  • de nieuwe verdragsbepaling dient voorts te specificeren dat de Raad over dergelijke akkoorden een besluit moet nemen volgens dezelfde stemprocedure als die welke voor interne wetgevingsbesluiten over dezelfde aangelegenheden zou gelden (normaal gesproken stemming met gekwalificeerde meerderheid).

De bepaling mag op generlei wijze de bevoegdheidsafbakening tussen de EU en de lidstaten wijzigen.

Ontwerp-artikel 32 heeft alleen betrekking op de toekenning van bevoegdheden aan de Unie om akkoorden te sluiten: uitdrukkelijke bevoegdheid indien een bepaling van de grondwet voorziet in de sluiting van akkoorden (lid 1) en impliciete bevoegdheid indien de sluiting van een akkoord nodig is ter verwezenlijking van een doelstelling van de Unie, indien een wetgevingshandeling van de Unie daarin voorziet of indien zulks nodig is voor de eenvormige toepassing van een interne handeling van de Unie (lid 3).

Dit ontwerp-artikel gaat niet in op de exclusieve of gedeelde aard van deze bevoegdheid. Deze aangelegenheid wordt behandeld in de ontwerp-artikelen 11 en 12 van de Grondwet, die aangeven

  • (artikel 11) i dat "de Unie exclusief bevoegd [is] (_) op de volgende gebieden: (_) het gemeenschappelijk handelsbeleid, het monetair beleid voor de lidstaten waar de euro is ingevoerd, de instandhouding van de biologische rijkdommen van de zee in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid."; deze exclusieve bevoegdheid strekt zich uit tot internationale akkoorden op de genoemde gebieden. In lid 2 van ontwerp-artikel 11 wordt daaraan toegevoegd dat "De Unie exclusief bevoegd [is] om een internationale overeenkomst te sluiten, wanneer daarin bij een wetgevingshandeling van de Unie is voorzien, wanneer zulks noodzakelijk is om de Unie in staat te stellen haar interne bevoegdheid uit te oefenen, of wanneer zulks van invloed is op een interne handeling van de Unie."
  • (artikel 12) i op welke gebieden de Unie over een met de lidstaten gedeelde bevoegdheid beschikt. Op een aantal van die gebieden beschikt de Unie over een uitdrukkelijke externe bevoegdheid, die zij met de lidstaten deelt. Het betreft ontwikkelingssamenwerking, het beleid inzake onderzoek en technologische ontwikkeling en het milieubeleid.

2.

Ontwikkeling artikel

2003
  • 1. 
    De Unie kan verplichtingen aangaan door het sluiten van akkoorden met een of meer derde staten of internationale organisaties in de gevallen waarin de bepalingen van deze Grondwet voorzien in het sluiten van dergelijke akkoorden.
  • 2. 
    De Unie kan met een of meer derde staten of internationale organisaties associatieovereenkomsten sluiten. Bij deze overeenkomsten wordt met een of meer derde staten of internationale organisaties een associatie ingesteld die wordt gekenmerkt door wederkerige rechten en verplichtingen, gemeenschappelijke optredens en bijzondere procedures.
  • 3. 
    De Unie kan internationale akkoorden sluiten wanneer zulks nodig is om een doelstelling van de Unie te verwezenlijken, wanneer daarin bij een wetgevingsbesluit van de Unie is voorzien, of wanneer zulks van invloed is op een intern besluit van de Unie.
  • 4. 
    De door de Unie gesloten akkoorden zijn verbindend voor de instellingen van de Unie en voor de lidstaten.

3.

Commentaar

Door het verdwijnen van de pijlers moeten de bepalingen betreffende de externe bevoegdheid van de Unie op het gebied van het GBVB (artikel 24 VEU), JBZ (artikel 38 VEU) en de Gemeenschap (artikel 300, lid 1, VEG) worden samengevoegd.

In het huidige artikel 300, lid 1, VEG is uitsluitend sprake van de uitdrukkelijke externe bevoegdheid van de Gemeenschap, te weten "gevallen waarin de bepalingen van het verdrag voorzien in het sluiten van akkoorden". Het betreft de artikelen 133 VEG (gemeenschappelijke handelspolitiek), 177 tot en met 181 VEG (ontwikkelingssamenwerking), 111 VEG (monetair beleid), 170 VEG (beleid van onderzoek en technologische ontwikkeling), 174 VEG (milieubeleid), 182 tot en met 188 VEG (associatie van de landen en gebieden overzee) en 310 VEG (associatie van derde staten of internationale organisaties).

Uit hoofde van de jurisprudentie van het Hof van Justitie kan de externe bevoegdheid van de Unie evenwel niet alleen uitdrukkelijk zijn toegekend bij het verdrag, maar ook impliciet voortvloeien uit de bepalingen ervan. Dat is het geval:

  • wanneer de externe bevoegdheid van de Unie nodig is om een van de doelstellingen van het verdrag te verwezenlijken, indien de Unie (op intern vlak nog geen wetgevingsbesluit heeft aangenomen (Adviezen 1/76 van het Hof van 26 april 1977, 2/91 van het Hof van 19 maart 1993 en 1/94 van het Hof van 15 november 1994), en
  • wanneer de externe bevoegdheid van de Unie nodig is voor de eenvormige toepassing van het Gemeenschapsrecht, indien de Unie haar interne bevoegdheid reeds heeft uitgeoefend (AETRarrest van het Hof van 31 maart 1971 en Adviezen 1/92 van het Hof van 10 april 1992 en 2/92 van het Hof van 24 maart 1995).

Voortbouwend op deze jurisprudentie heeft Werkgroep VII de volgende aanbevelingen geformuleerd:

  • het verdrag dient te vermelden dat de Unie bevoegd is voor de sluiting van akkoorden die aangelegenheden bestrijken welke onder haar interne bevoegdheden vallen;
  • de nieuwe verdragsbepaling dient voorts te specificeren dat de Raad over dergelijke akkoorden een besluit moet nemen volgens dezelfde stemprocedure als die welke voor interne wetgevingsbesluiten over dezelfde aangelegenheden zou gelden (normaal gesproken stemming met gekwalificeerde meerderheid).

De bepaling mag op generlei wijze de bevoegdheidsafbakening tussen de EU en de lidstaten wijzigen.

Ontwerp-artikel 32 heeft alleen betrekking op de toekenning van bevoegdheden aan de Unie om akkoorden te sluiten: uitdrukkelijke bevoegdheid indien een bepaling van de grondwet voorziet in de sluiting van akkoorden (lid 1) en impliciete bevoegdheid indien de sluiting van een akkoord nodig is ter verwezenlijking van een doelstelling van de Unie, indien een wetgevingshandeling van de Unie daarin voorziet of indien zulks nodig is voor de eenvormige toepassing van een interne handeling van de Unie (lid 3).

Dit ontwerp-artikel gaat niet in op de exclusieve of gedeelde aard van deze bevoegdheid. Deze aangelegenheid wordt behandeld in de ontwerp-artikelen 11 en 12 van de Grondwet, die aangeven

  • (artikel 11) i dat "de Unie exclusief bevoegd [is] (_) op de volgende gebieden: (_) het gemeenschappelijk handelsbeleid, het monetair beleid voor de lidstaten waar de euro is ingevoerd, de instandhouding van de biologische rijkdommen van de zee in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid."; deze exclusieve bevoegdheid strekt zich uit tot internationale akkoorden op de genoemde gebieden. In lid 2 van ontwerp-artikel 11 wordt daaraan toegevoegd dat "De Unie exclusief bevoegd [is] om een internationale overeenkomst te sluiten, wanneer daarin bij een wetgevingshandeling van de Unie is voorzien, wanneer zulks noodzakelijk is om de Unie in staat te stellen haar interne bevoegdheid uit te oefenen, of wanneer zulks van invloed is op een interne handeling van de Unie."
  • (artikel 12) i op welke gebieden de Unie over een met de lidstaten gedeelde bevoegdheid beschikt. Op een aantal van die gebieden beschikt de Unie over een uitdrukkelijke externe bevoegdheid, die zij met de lidstaten deelt. Het betreft ontwikkelingssamenwerking, het beleid inzake onderzoek en technologische ontwikkeling en het milieubeleid.
2003
  • 1. 
    De Unie kan akkoorden met een of meer derde staten of internationale organisaties sluiten wanneer de Grondwet daarin voorziet of wanneer het sluiten van een akkoord nodig is om een van de doelstellingen van de Unie te verwezenlijken, wanneer daarin bij een bindende rechtshandeling van de Unie is voorzien of wanneer zulks van invloed is op een intern besluit van de Unie.
  • 2. 
    De door de Unie gesloten akkoorden zijn verbindend voor de instellingen van de Unie en voor de lidstaten.
2003
  • 1. 
    De Unie kan akkoorden met een of meer derde staten of internationale organisaties sluiten wanneer de Grondwet daarin voorziet of wanneer het sluiten van een akkoord nodig is om, in het kader van het beleid van de Unie, een van de in de Grondwet bepaalde doelstellingen te verwezenlijken, wanneer daarin bij een bindende rechtshandeling van de Unie is voorzien of wanneer zulks van invloed is op een intern besluit van de Unie.
  • 2. 
    De door de Unie gesloten akkoorden zijn verbindend voor de instellingen van de Unie en voor de lidstaten.
2003
  • 1. 
    De Unie kan een akkoord met een of meer derde staten of internationale organisaties sluiten in de gevallen waarin de Grondwet daarin voorziet of het sluiten van een akkoord nodig is om, in het kader van het beleid van de Unie, een van de in de Grondwet bepaalde doelstellingen te verwezenlijken, wanneer daarin bij een bindende rechtshandeling van de Unie is voorzien of wanneer zulks gevolgen kan hebben voor gemeenschappelijke regels of de strekking daarvan kan wijzigen.
  • 2. 
    De door de Unie gesloten akkoorden zijn verbindend voor de instellingen van de Unie en voor de lidstaten.
2004
  • 1. 
    De Unie kan een overeenkomst met een of meer derde landen of internationale organisaties sluiten wanneer de Grondwet daarin voorziet of wanneer het sluiten van een overeenkomst ofwel nodig is om, in het kader van het beleid van de Unie, een van de in de Grondwet bepaalde doelstellingen te verwezenlijken, of wanneer daarin bij een juridisch bindende handeling van de Unie is voorzien of wanneer zulks gevolgen kan hebben voor gemeenschappelijke regels of de strekking daarvan kan wijzigen.
  • 2. 
    De door de Unie gesloten overeenkomsten zijn verbindend voor de instellingen van de Unie en voor de lidstaten.