Artikel 16: Strafvordering
Ter versterking van het wederzijds vertrouwen tussen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten en ter waarborging van de doeltreffendheid van de gemeenschappelijke instrumenten voor politiële en justitiële samenwerking, kunnen het Europees Parlement en de Raad, overeenkomstig de wetgevingsprocedure, door middel van wetten en kaderwetten minimumvoorschriften aannemen
-
-de toelaatbaarheid van bewijs in de hele Unie;
-
-de definitie van de rechten van personen in de strafvordering, met naleving van de grondrechten;
-
-de rechten van slachtoffers van misdrijven;
-
-andere specifieke elementen van de strafvordering, die vooraf met eenparigheid van stemmen door de Raad worden bepaald met instemming van het Europees Parlement.
Zoals in het eindverslag te lezen staat (cf. blz. 11), wordt de noodzaak van onderlinge aanpassing van bepaalde elementen van de strafvordering door de meeste rechtsbeoefenaars erkend en is wellicht nog dringender dan de aanpassing van het materiële strafrecht. Een onderlinge aanpassing van de strafvorderingsprocedures vergemakkelijkt zowel de samenwerking tussen de wetshandhavingsdiensten van de lidstaten (en Unie-instanties die op dat gebied actief zijn), als de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning, omdat zij het wederzijds vertrouwen versterkt. Het huidige artikel 31 VEU brengt dit onvoldoende tot uitdrukking en is te vaag ten aanzien van de concrete mogelijkheden voor een dergelijke onderlinge aanpassing. Dit artikel is derhalve gebaseerd op de volgende aanbeveling van de groep:
"De groep beveelt aan een rechtsgrondslag vast te stellen die het mogelijk maakt gemeenschappelijke voorschriften inzake specifieke onderdelen van de strafvordering aan te nemen voor zover dergelijke voorschriften betrekking hebben op procedures met transnationale consequenties en nodig zijn om een volledige wederzijdse erkenning van rechterlijke beslissingen te waarborgen of de effectiviteit van de door de Unie vastgestelde gemeenschappelijke instrumenten voor politiële en justitiële samenwerking te garanderen. De rechtsgrondslag in het verdrag zou kunnen aangeven dat moet worden gewerkt aan gemeenschappelijke minimumvoorschriften inzake de toelaatbaarheid van bewijs in de hele Unie. De Raad zou vervolgens met eenparigheid van stemmen kunnen aangeven voor welke onderdelen van de procedure minimumvoorschriften nodig zijn om de wederzijdse erkenning te vergemakkelijken.
Deze rechtsgrondslag zou tevens kunnen voorzien in gemeenschappelijke minimumnormen voor de bescherming van de rechten van personen bij de strafvordering, zulks op basis van de normen in het Europees Mensenrechtenverdrag als weerspiegeld in het Handvest van de grondrechten en met inachtneming van de uiteenlopende rechtstradities in Europa."
In dit artikel worden ook de rechten van slachtoffers genoemd. De Europese Raad had immers reeds in de conclusies van Tampere benadrukt dat "minimumnormen dienen te worden opgesteld voor de bescherming van slachtoffers van misdrijven, in het bijzonder inzake de toegang tot de rechter voor slachtoffers van misdrijven en hun recht op schadevergoeding, met inbegrip van de proceskosten." (zie punt 32).