Artikel 24: De rechtsinstrumenten van de Unie

X
Artikel 24
25
  • 1. 
    De rechtsinstrumenten waarvan de Unie overeenkomstig de bepalingen van deel II gebruikmaakt bij de uitoefening van de haar bij de grondwet toegewezen bevoegdheden, zijn de Europese wet, de Europese kaderwet, de Europese verordening, het Europees besluit, de aanbeveling en het advies.

    De Europese wet is een wetgevingsbesluit van algemene strekking. Zij is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

    De Europese kaderwet is een wetgevingsbesluit dat elke lidstaat waartoe het gericht is bindt ten aanzien van het te bereiken resultaat en de bevoegdheid omtrent de keuze van vorm en middelen aan de nationale instanties overlaat.

    De Europese verordening is een niet-wetgevingsbesluit van algemene strekking, ter uitvoering van een wetgevingsbesluit of van bijzondere bepalingen van de grondwet. Zij is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

    Het Europees besluit is een niet-wetgevingsbesluit dat verbindend is in al zijn onderdelen. Het is in voorkomend geval alleen verbindend voor degene tot wie het is gericht. De aanbevelingen en adviezen van de instellingen hebben geen bindende kracht.

  • 2. 
    Wanneer bij het Europees Parlement en de Raad een voorstel voor een wetgevingsbesluit is ingediend, onthouden zij zich van het aannemen van instrumenten waarin de grondwet niet voorziet.

Inhoudsopgave van deze pagina:

1.

Toelichting

Dit artikel geeft een overzicht van de instrumenten waarover de instellingen beschikken voor de uitoefening van hun bevoegdheden. Het is een limitatieve lijst die van toepassing is op alle door de grondwet bestreken gebieden, in overeenstemming met de bepalingen van deel II. Met betrekking tot het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid, het gemeenschappelijk defensiebeleid en het politieel en justitieel beleid op strafrechtelijk gebied werd in het verslag van werkgroep IX gepleit voor de handhaving van hun bijzondere kenmerken, zonder dat dit ten koste mag gaan van de harmonisatie van de rechtsinstrumenten. Die bijzondere kenmerken zullen worden opgenomen in de artikelen 29, 30 en 31 i.

De nieuwe instrumenten worden conform de voorstellen van werkgroep IX gedefinieerd aan de hand van een prealabele indeling in wetgevings- en niet-wetgevingsbesluiten.

De definities van wet en kaderwet komen overeen met de huidige definities van verordening, respectievelijk richtlijn in artikel 249 VEG.

De volledige benamingen zijn Europese wet en Europese kaderwet. In de conclusies van de werkgroep werden de benamingen "wet van de Europese Unie" en "kaderwet van de Europese Unie" gesuggereerd. In de hier voorgestelde benamingen is rekening gehouden met het feit dat de wetten van de Unie moeten worden onderscheiden van de nationale wetten, wat de prioriteit van de werkgroep was; en wordt niet vooruitgelopen op de naam die de Conventie aan de Europese entiteit zal geven.

De definitie van de Europese verordening komt overeen met de huidige definitie van de verordening in artikel 249, maar dan als niet-wetgevingsbesluit toegepast op de uitvoering van wetgevingsbesluiten en van een aantal specifieke bepalingen van de grondwet.

De definitie van het Europees besluit komt, eveneens conform de conclusies van werkgroep IX, overeen met die van artikel 14 EGKS. Anders dan in de definitie van artikel 249 behoeven geen adressaten te worden aangegeven. Doel van deze ruimere definitie is onder meer, van het besluit het rechtsinstrument van het GBVB te maken dat "het gemeenschappelijk optreden" en "het gemeenschappelijk standpunt" vervangt.

Lid 2 beperkt het gebruik van atypische instrumenten, conform de conclusies van werkgroep IX. De groep vond dat atypische instrumenten (resoluties, conclusies, verklaringen, enz.) de instellingen, ondanks het ontbreken van bindende rechtskracht, een zekere flexibiliteit bieden die behouden moet blijven. Aan de andere kant heeft de werkgroep voorgesteld in het verdrag de regel op te nemen dat de wetgever (Parlement/Raad) met betrekking tot een bepaald onderwerp geen atypische instrumenten aanneemt wanneer hem voorstellen of wetgevingsinitiatieven betreffende dat onderwerp worden voorgelegd. Die regel staat reeds in artikel 7 van het reglement van orde van de Raad. Het is zaak niet de indruk te wekken dat de Unie wetgeving vaststelt door middel van atypische instrumenten.

Voetnoten bij de toelichting:

  • 1. 
    In de tweede alinea van artikel 14 EGKS wordt bepaald dat "de beschikkingen verbindend zijn in al hun onderdelen".
  • 2. 
    Artikel 249, vierde alinea, VEG, bepaalt dat "een beschikking verbindend is in al haar onderdelen voor degene tot wie zij uitdrukkelijk is gericht".
  • 3. 
    Artikel 7, tweede alinea, van het reglement van orde van de Raad luidt als volgt: "Wanneer hem wetgevingsvoorstellen of -initiatieven worden voorgelegd, onthoudt de Raad zich ervan instrumenten aan te nemen waarin de Verdragen niet voorzien, zoals resoluties of andere dan de in artikel 9 bedoelde verklaringen." (de in artikel 9 bedoelde verklaringen zijn de verklaringen in de Raadsnotulen over de aanneming van wetgevingsbeluiten).

2.

Ontwikkeling artikel

1994
  • 1. 
    Overeenkomstig de Grondwet worden door de instellingen van de Unie de volgende wetten goedgekeurd:
    • constitutionele wetten die de Grondwet wijzigen of aanvullen; het Parlement stemt met een meerderheid van twee derde van het feitelijke aantal leden, de Raad met overgekwalificeerde meerderheid (1);
    • organieke wetten waarbij met name de samenstelling, de taken of de activiteiten van de instellingen en organen van de Unie worden geregeld; het Europees Parlement stemt met een meerderheid van het feitelijke aantal leden, de Raad met gekwalificeerde meerderheid (2);
    • gewone wetten; het Europees Parlement stemt met absolute meerderheid van de uitgebrachte stemmen, de Raad met gewone meerderheid (3).
  • 2. 
    De instellingen van de Unie hechten, overeenkomstig de wetgeving en de Grondwet, hun goedkeuring aan:
    • uitvoeringsregelingen;
    • individuele beschikkingen.
  • 3. 
    De wetten en regelingen zijn op het grondgebied van de Unie verbindend in al hun onderdelen.

    De beschikkingen zijn verbindend voor diegenen tot wie ze gericht zijn.

  • 4. 
    De wetten kunnen de vorm aannemen van kaderwetten, wanneer ze uitsluitend algemene beginselen aangeven ten aanzien van de betrokken materie, voor de lid-staten en andere autoriteiten de verplichting inhouden tot het nemen van maatregelen en de nationale autoriteiten en de autoriteiten van de Unie belasten met de tenuitvoerleggin. In de wet kunnen bepalingen worden opgenomen die van toepassing zijn wanneer de lid-staten nalaten kaderwetten ten uitvoer te leggen.

Voetnoten

(1) Met algemene stemmen gedurende een overgansperiode van vijf jaar.

(2) Met overgekwalificeerde meerderheid gedurende een overgansperiode van vijf jaar.

(3) Met gekwalificeerde meerderheid gedurende een overgangsperiode van vijf jaar.

2003
  • 1. 
    De rechtsinstrumenten waarvan de Unie overeenkomstig de bepalingen van deel II gebruikmaakt bij de uitoefening van de haar bij de grondwet toegewezen bevoegdheden, zijn de Europese wet, de Europese kaderwet, de Europese verordening, het Europees besluit, de aanbeveling en het advies.

    De Europese wet is een wetgevingsbesluit van algemene strekking. Zij is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

    De Europese kaderwet is een wetgevingsbesluit dat elke lidstaat waartoe het gericht is bindt ten aanzien van het te bereiken resultaat en de bevoegdheid omtrent de keuze van vorm en middelen aan de nationale instanties overlaat.

    De Europese verordening is een niet-wetgevingsbesluit van algemene strekking, ter uitvoering van een wetgevingsbesluit of van bijzondere bepalingen van de grondwet. Zij is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

    Het Europees besluit is een niet-wetgevingsbesluit dat verbindend is in al zijn onderdelen. Het is in voorkomend geval alleen verbindend voor degene tot wie het is gericht. De aanbevelingen en adviezen van de instellingen hebben geen bindende kracht.

  • 2. 
    Wanneer bij het Europees Parlement en de Raad een voorstel voor een wetgevingsbesluit is ingediend, onthouden zij zich van het aannemen van instrumenten waarin de grondwet niet voorziet.

3.

Toelichting

Dit artikel geeft een overzicht van de instrumenten waarover de instellingen beschikken voor de uitoefening van hun bevoegdheden. Het is een limitatieve lijst die van toepassing is op alle door de grondwet bestreken gebieden, in overeenstemming met de bepalingen van deel II. Met betrekking tot het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid, het gemeenschappelijk defensiebeleid en het politieel en justitieel beleid op strafrechtelijk gebied werd in het verslag van werkgroep IX gepleit voor de handhaving van hun bijzondere kenmerken, zonder dat dit ten koste mag gaan van de harmonisatie van de rechtsinstrumenten. Die bijzondere kenmerken zullen worden opgenomen in de artikelen 29, 30 en 31 i.

De nieuwe instrumenten worden conform de voorstellen van werkgroep IX gedefinieerd aan de hand van een prealabele indeling in wetgevings- en niet-wetgevingsbesluiten.

De definities van wet en kaderwet komen overeen met de huidige definities van verordening, respectievelijk richtlijn in artikel 249 VEG.

De volledige benamingen zijn Europese wet en Europese kaderwet. In de conclusies van de werkgroep werden de benamingen "wet van de Europese Unie" en "kaderwet van de Europese Unie" gesuggereerd. In de hier voorgestelde benamingen is rekening gehouden met het feit dat de wetten van de Unie moeten worden onderscheiden van de nationale wetten, wat de prioriteit van de werkgroep was; en wordt niet vooruitgelopen op de naam die de Conventie aan de Europese entiteit zal geven.

De definitie van de Europese verordening komt overeen met de huidige definitie van de verordening in artikel 249, maar dan als niet-wetgevingsbesluit toegepast op de uitvoering van wetgevingsbesluiten en van een aantal specifieke bepalingen van de grondwet.

De definitie van het Europees besluit komt, eveneens conform de conclusies van werkgroep IX, overeen met die van artikel 14 EGKS. Anders dan in de definitie van artikel 249 behoeven geen adressaten te worden aangegeven. Doel van deze ruimere definitie is onder meer, van het besluit het rechtsinstrument van het GBVB te maken dat "het gemeenschappelijk optreden" en "het gemeenschappelijk standpunt" vervangt.

Lid 2 beperkt het gebruik van atypische instrumenten, conform de conclusies van werkgroep IX. De groep vond dat atypische instrumenten (resoluties, conclusies, verklaringen, enz.) de instellingen, ondanks het ontbreken van bindende rechtskracht, een zekere flexibiliteit bieden die behouden moet blijven. Aan de andere kant heeft de werkgroep voorgesteld in het verdrag de regel op te nemen dat de wetgever (Parlement/Raad) met betrekking tot een bepaald onderwerp geen atypische instrumenten aanneemt wanneer hem voorstellen of wetgevingsinitiatieven betreffende dat onderwerp worden voorgelegd. Die regel staat reeds in artikel 7 van het reglement van orde van de Raad. Het is zaak niet de indruk te wekken dat de Unie wetgeving vaststelt door middel van atypische instrumenten.

Voetnoten bij de toelichting:

  • 1. 
    In de tweede alinea van artikel 14 EGKS wordt bepaald dat "de beschikkingen verbindend zijn in al hun onderdelen".
  • 2. 
    Artikel 249, vierde alinea, VEG, bepaalt dat "een beschikking verbindend is in al haar onderdelen voor degene tot wie zij uitdrukkelijk is gericht".
  • 3. 
    Artikel 7, tweede alinea, van het reglement van orde van de Raad luidt als volgt: "Wanneer hem wetgevingsvoorstellen of -initiatieven worden voorgelegd, onthoudt de Raad zich ervan instrumenten aan te nemen waarin de Verdragen niet voorzien, zoals resoluties of andere dan de in artikel 9 bedoelde verklaringen." (de in artikel 9 bedoelde verklaringen zijn de verklaringen in de Raadsnotulen over de aanneming van wetgevingsbeluiten).
2003
  • 1. 
    De rechtshandelingen waarvan de Unie overeenkomstig de bepalingen van deel III gebruik maakt bij de uitoefening van de haar bij de grondwet toegewezen bevoegdheden, zijn de Europese wet, de Europese kaderwet, de Europese verordening, het Europees besluit, de aanbeveling en het advies.

    De Europese wet is een wetgevingshandeling van algemene strekking. Zij is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

    De Europese kaderwet is een wetgevingshandeling die elke lidstaat waartoe zij is gericht, bindt ten aanzien van het te bereiken resultaat, terwijl zij de bevoegdheid omtrent de keuze van vorm en middelen aan de nationale instanties overlaat.

    De Europese verordening is een niet-wetgevingshandeling van algemene strekking, ter uitvoering van een wetgevingshandeling of van bijzondere bepalingen van de Grondwet. Zij is ofwel verbindend in al haar onderdelen en rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat, ofwel bindt zij elke lidstaat waartoe zij gericht is ten aanzien van het te bereiken resultaat, terwijl de bevoegdheid omtrent de keuze van vorm en middelen aan de nationale instanties wordt overgelaten.

    Het Europees besluit is een niet-wetgevingshandeling die verbindend is in al zijn onderdelen. Het is in voorkomend geval alleen verbindend voor degene tot wie het is gericht.

    De aanbevelingen en adviezen van de instellingen hebben geen bindende kracht.

  • 2. 
    Wanneer bij het Europees Parlement en de Raad een voorstel voor een wetgevingshandeling is ingediend, onthouden zij zich van het vaststellen van handelingen op het betrokken gebied waarin dit artikel niet voorziet.
2003
  • 1. 
    De rechtshandelingen waarvan de Unie overeenkomstig de bepalingen van deel III gebruik maakt bij de uitoefening van de haar in de Grondwet toegewezen bevoegdheden, zijn de Europese wet, de Europese kaderwet, de Europese verordening, het Europees besluit, aanbevelingen en adviezen.

    De Europese wet is een wetgevingshandeling van algemene strekking. Zij is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in iedere lidstaat.

    De Europese kaderwet is een wetgevingshandeling die iedere lidstaat waartoe zij is gericht, bindt ten aanzien van het te bereiken resultaat, maar die de bevoegdheid omtrent de keuze van vorm en middelen aan de nationale instanties overlaat.

    De Europese verordening is een handeling van algemene strekking, niet zijnde een wetgevingshandeling, ter uitvoering van een wetgevingshandeling of van bijzondere bepalingen van de Grondwet. Zij is ofwel verbindend in al haar onderdelen en rechtstreeks toepasselijk in iedere lidstaat, ofwel bindend voor iedere lidstaat waartoe zij is gericht ten aanzien van het te bereiken resultaat, met dien verstande dat de bevoegdheid omtrent de keuze van vorm en middelen aan de nationale instanties wordt overgelaten.

    Het Europees besluit is een handeling, niet zijnde een wetgevingshandeling, die verbindend is in al zijn onderdelen. Het besluit is in voorkomend geval alleen verbindend voor degene tot wie het is gericht.

    De aanbevelingen en adviezen van de instellingen hebben geen bindende kracht.

  • 2. 
    Wanneer bij het Europees Parlement en de Raad van Ministers een voorstel voor een wetgevingshandeling is ingediend, onthouden zij zich van het vaststellen van handelingen op het betrokken gebied waarin dit artikel niet voorziet.
2003
  • 1. 
    De instellingen maken bij de uitoefening van de bevoegdheden van de Unie rechtshandelingen waarvan de Unie overeenkomstig de bepalingen van deel III gebruik maakt bij de uitoefening van de haar in de Grondwet toegewezen bevoegdheden, zijn van de volgende rechtsinstrumenten: de Europese wet, de Europese kaderwet, de Europese verordening, het Europees besluit, aanbevelingen en adviezen.

    De Europese wet is een wetgevingshandeling van algemene strekking. Zij is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in iedere lidstaat.

    De Europese kaderwet is een wetgevingshandeling die iedere lidstaat waartoe zij is gericht, bindt ten aanzien van het te bereiken resultaat, maar die de bevoegdheid omtrent de keuze van vorm en middelen aan de nationale instanties overlaat.

    De Europese verordening is een handeling van algemene strekking, niet zijnde een wetgevingshandeling, ter uitvoering van een wetgevingshandeling of van bijzondere bepalingen van de Grondwet. Zij is ofwel verbindend in al haar onderdelen en rechtstreeks toepasselijk in iedere lidstaat, ofwel bindend voor iedere lidstaat waartoe zij is gericht ten aanzien van het te bereiken resultaat, met dien verstande dat de bevoegdheid omtrent de keuze van vorm en middelen aan de nationale instanties wordt overgelaten. [*]

    Het Europees besluit is een handeling, niet zijnde een wetgevingshandeling, die verbindend is in al haar onderdelen. Het besluit is in voorkomend geval alleen verbindend voor degene tot wie het is gericht.

    De aanbevelingen en adviezen van de instellingen hebben geen bindende kracht.

  • 2. 
    Indien bij het Europees Parlement en de Raad een ontwerp voor een wetgevingshandeling is ingediend, stellen deze instellingen geen handelingen op het betrokken gebied vast waarin de toepasselijke wetgevingsprocedure niet voorziet.

 

Noot [*] PDC:

Het Secretariaat van de IGC wees op een verschil tussen de Franse en de Engelse taalversie van deze paragraaf (document CIG 72/04):

In de Franse versie van document CIG 50/03 stemt de definitie van kaderwet (artikel I-32, lid 1) overeen met die van richtlijn in artikel 249 van het EG-verdrag

("La loi-cadre européenne est un acte législatif qui lie tout État membre destinataire quant au résultat à atteindre, tout en laissant aux instances nationales la compétence quant au choix de la forme et des moyens").

In de Engelse versie van document CIG 50/03 daarentegen wijkt deze bepaling

("A European framework law shall be a legislative act binding, as to the result to be achieved, on the Member States to which it is addressed, but leaving the national authorities entirely free to choose the form and means of achieving that result")

af van de formulering in de Engelse tekst van artikel 249 van het EG-Verdrag

("A directive shall be binding, as to the result to be achieved, upon each Member State to which it is addressed, but shall leave to the national authorities the choice of form and methods.").

2004
  • 1. 
    De instellingen maken bij de uitoefening van de bevoegdheden van de Unie overeenkomstig deel III gebruik van de volgende rechtsinstrumenten: de Europese wet, de Europese kaderwet, de Europese verordening, het Europees besluit, aanbevelingen en adviezen.

    De Europese wet is een wetgevingshandeling van algemene strekking. Zij is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in iedere lidstaat.

    De Europese kaderwet is een wetgevingshandeling die iedere lidstaat waartoe zij is gericht, bindt ten aanzien van het te bereiken resultaat, maar die de bevoegdheid omtrent de keuze van vorm en middelen aan de nationale instanties overlaat.

    De Europese verordening is een handeling van algemene strekking, niet zijnde een wetgevingshandeling, ter uitvoering van een wetgevingshandeling of van sommige bepalingen van de Grondwet. Zij is ofwel verbindend in al haar onderdelen en rechtstreeks toepasselijk in iedere lidstaat, ofwel verbindend voor iedere lidstaat waartoe zij is gericht ten aanzien van het te bereiken resultaat, met dien verstande dat de bevoegdheid omtrent de keuze van vorm en middelen aan de nationale instanties wordt overgelaten.

    Het Europees besluit is een handeling, niet zijnde een wetgevingshandeling, die verbindend is in al haar onderdelen. Indien het Europees besluit vermeldt tot wie het gericht is, is het alleen voor hen verbindend.

    De aanbevelingen en adviezen hebben geen bindende kracht.

  • 2. 
    Indien bij het Europees Parlement en de Raad een ontwerp van wetgevingshandeling is ingediend, stellen zij geen handelingen vast waarin de op het betrokken gebied toepasselijke wetgevingsprocedure niet voorziet.