1)
|
Bijlage I bij hoofdstuk 5 wordt als volgt gewijzigd:
a)
|
de punten 2.2 tot en met 2.2.1.2.2 worden vervangen door:
„2.2. Beschrijving van de tests
2.2.1. Het voertuig van categorie L1e, L2e of L6e dat voldoet aan de Euro 3-emissienormen wordt onderworpen aan tests van het type I en II, die hieronder zijn beschreven.
2.2.1.1. Test van het type I (gemiddelde emissies van verontreinigende gassen in een stadsgebied met druk verkeer na een koude start)
2.2.1.1.1.
|
Het testvoertuig wordt op een rollenbank geplaatst die van een rem en een vliegwiel is voorzien. De volgende testprocedure wordt uitgevoerd:
2.2.1.1.1.1.
|
zonder onderbreking wordt een koude testfase 1 uitgevoerd die in totaal 448 seconden duurt en vier elementaire cycli omvat;
|
2.2.1.1.1.2.
|
onmiddellijk na de koude testfase 1 wordt een warme testfase 2 uitgevoerd die in totaal 448 seconden duurt en vier elementaire cycli omvat. De warme testfase 2 wordt zonder onderbreking uitgevoerd;
|
2.2.1.1.1.3.
|
iedere cyclus in de koude testfase 1 of in de warme testfase 2 bestaat uit zeven segmenten (stationair draaien, accelereren, constante snelheid, vertragen, constante snelheid, vertragen, stationair draaien). Zowel tijdens de koude testfase als tijdens de warme testfase worden de uitlaatgassen zodanig met buitenlucht verdund dat een debiet met constant volume van het mengsel wordt verkregen.
|
2.2.1.1.1.4.
|
Tijdens de test van het type I gebeurt het volgende:
2.2.1.1.1.4.1.
|
tijdens de koude fase 1 wordt een continue reeks monsters van het mengsel van uitlaatgassen en verdunningslucht in zak nr. 1 opgevangen. Tijdens de warme fase 2 wordt een continue reeks monsters van het mengsel van uitlaatgassen en verdunningslucht in een afzonderlijke zak nr. 2 opgevangen. De concentraties van koolmonoxide, totale koolwaterstoffen, stikstofoxiden en kooldioxide in zak nr. 1 en zak nr. 2 worden afzonderlijk en na elkaar bepaald;
|
2.2.1.1.1.4.2.
|
het totale volume van het mengsel in elke zak wordt gemeten, waarna de resultaten bij elkaar worden opgeteld om het totale volume voor de zakken te bepalen;
|
2.2.1.1.1.4.3.
|
aan het einde van elke testfase wordt de daadwerkelijk afgelegde afstand geregistreerd, nadat deze berekend is op grond van het totaal dat wordt aangegeven door een door de rol aangedreven totaliserende toerenteller.
|
|
|
2.2.1.1.2.
|
De test wordt uitgevoerd volgens de in aanhangsel 1 beschreven testprocedure. De gassen worden verzameld en geanalyseerd volgens de vastgelegde methoden.
|
2.2.1.1.3.
|
Onder voorbehoud van het bepaalde in punt 2.2.1.1.4 wordt de test driemaal uitgevoerd. De in elke test verkregen totale massa koolmonoxide, koolwaterstoffen en stikstofoxiden moet onder de in de onderstaande tabel vermelde Euro 3-grenswaarden liggen.
2.2.1.1.3.1.
|
Tabel 1
Euro 3-emissiegrenswaarden voor de voertuigcategorieën L1e, L2e en L6e
Typegoedkeuring als onderdeel en conformiteit van de productie
|
CO (g/km)
|
HC + NOx (g/km)
|
L1
|
L2
|
1 (1)
|
1,2
|
|
2.2.1.1.3.2.
|
Voor elk van de bovengenoemde verontreinigingen is het evenwel toegestaan dat een van de drie verkregen resultaten met ten hoogste 10 % de voor de betrokken bromfiets voorgeschreven grenswaarde overschrijdt, op voorwaarde dat het rekenkundige gemiddelde van de drie resultaten onder de voorgeschreven grenswaarde blijft. Indien de voorgeschreven grenswaarden voor meer dan één verontreiniging worden overschreden, is het niet van belang of deze overschrijding plaatsheeft bij eenzelfde of bij verschillende tests.
|
|
2.2.1.1.4.
|
Het in punt 2.2.1.1.3 voorgeschreven aantal tests wordt onder de hierna omschreven voorwaarden beperkt; hierbij is V1 het resultaat van de eerste test en V2 het resultaat van de tweede test voor elke in dat punt bedoelde verontreiniging.
2.2.1.1.4.1.
|
Er behoeft slechts één test te worden uitgevoerd indien voor alle gemeten verontreinigingen V1 ≤ 0,70 L.
|
2.2.1.1.4.2.
|
Er behoeven slechts twee tests te worden uitgevoerd indien voor alle gemeten verontreinigingen V1 ≤ 0,85 L, terwijl voor ten minste één van deze verontreinigingen V1 > 0,70 L. Bovendien moet voor elke gemeten verontreiniging V2 zodanig zijn dat V1 + V2 < 1,70 L en V2 < L.
|
|
2.2.1.1.5.
|
Een voertuig van categorie L1e, L2e of L6e dat voldoet aan de in punt 2.2.1.1.3.1 omschreven Euro 3-grenswaarden voor tests van het type I en de in deze bijlage beschreven voorschriften voor tests van het type I wordt goedgekeurd als in overeenstemming met Euro 3.
|
2.2.1.2. Test van het type II (emissies van koolmonoxide en onverbrande koolwaterstoffen bij stationair draaien)
2.2.1.2.1.
|
De massa koolmonoxide en de massa onverbrande koolwaterstoffen die worden uitgestoten wanneer de motor stationair draait, worden gedurende één minuut gemeten.
|
2.2.1.2.2.
|
Deze test wordt uitgevoerd volgens de in aanhangsel 2 beschreven procedure”;
|
|
b)
|
in aanhangsel 1 worden de punten 4.2 tot en met 4.2.3 vervangen door:
„4.2. Opvangapparatuur voor de gassen
De opvangapparatuur voor de gassen bestaat uit de volgende onderdelen (zie de subaanhangsels 2 en 3):
4.2.1.
|
een voorziening die het mogelijk maakt om alle tijdens de test geproduceerde uitlaatgassen op te vangen, met handhaving van de atmosferische druk aan de uitlaatopening(en) van de bromfiets;
|
4.2.2.
|
een verbindingsleiding tussen de opvangapparatuur voor de uitlaatgassen en het bemonsteringssysteem voor de uitlaatgassen. Deze leiding en de opvangapparatuur voor de gassen zijn van roestvrij staal of van een ander materiaal dat niet van invloed is op de samenstelling van de opgevangen gassen en dat tegen de temperatuur van deze gassen bestand is;
|
4.2.3.
|
een aanzuigvoorziening voor de verdunde gassen. Deze voorziening zorgt voor een constant debiet dat voldoende is om de aanzuiging van alle uitlaatgassen te waarborgen”;
|
|
c)
|
in aanhangsel 1 worden de punten 4.2.4 tot en met 4.2.8 vervangen door:
4.2.4. een bemonsteringssonde die aan de buitenzijde van de gasopvangvoorziening is bevestigd en waarmee met behulp van een pomp, een filter en een debietmeter tijdens de duur van de test met constant debiet een monster van de verdunningslucht kan worden genomen;
4.2.5. een bemonsteringssonde die ten opzichte van de stroom verdunde gassen stroomopwaarts is gericht en waarmee tijdens de duur van de test met constant debiet een monster van een mengsel kan worden genomen, indien nodig met behulp van een filter, een debietmeter en een pomp. Het minimumdebiet van de gasstroom in beide bemonsteringssystemen bedraagt ten minste 150 l/h;
4.2.6. driewegkranen op de hierboven beschreven bemonsteringscircuits die de stroming van de monsters tijdens de duur van de test hetzij naar de buitenlucht, hetzij naar de respectieve bemonsteringszakken leiden;
4.2.7. gasdichte bemonsteringszakken voor het opvangen van het mengsel van uitlaatgassen en verdunningslucht. Deze mogen niet reageren met verontreinigingen en moeten groot genoeg zijn om de normale doorstroming van de monsters niet te belemmeren. Er is ten minste één afzonderlijke bemonsteringszak (zak nr. 1) voor de koude testfase 1 en één afzonderlijke bemonsteringszak (zak nr. 2) voor de warme testfase 2.
4.2.7.1.
|
Deze bemonsteringszakken zijn voorzien van een automatische sluiting die snel gasdicht kan worden aangesloten hetzij op het bemonsteringscircuit, hetzij op het analysecircuit aan het eind van de test.
4.2.7.1.1.
|
De automatische sluiting van zak nr. 1 sluit 448 seconden na het begin van de test van het type I.
|
4.2.7.1.2.
|
De automatische sluiting van zak nr. 2 opent zich onmiddellijk na de sluiting van zak nr. 1 en sluit weer 896 seconden na het begin van de test van het type I;
|
|
4.2.8. Er is voorzien in een methode om het totale volume van de verdunde gassen die tijdens de test door het bemonsteringssysteem stromen te meten. Het uitlaatgasverdunningssysteem voldoet aan de voorschriften van aanhangsel 2 bij hoofdstuk 6 van bijlage I bij VN/ECE-Reglement nr. 83
Figuur 1
Bemonstering van verontreinigende emissies voor Euro 3 vergeleken met Euro 2 voor een voertuig van categorie L1e, L2e of L6e
|
d)
|
in aanhangsel 1 wordt het volgende punt 4.3.3 ingevoegd:
„4.3.3
|
De analyseapparatuur moet de in zak nr. 1 en zak nr. 2 opgevangen monsters van het mengsel van uitlaatgassen en verdunningslucht onafhankelijk van elkaar kunnen meten.”;
|
|
e)
|
in aanhangsel 1 worden de punten 5.4 tot en met 5.4.3 vervangen door:
„5.4. Conditioneren van het testvoertuig
|
5.4.1.
|
De bandenspanning van het testvoertuig moet gelijk zijn aan de spanning die de fabrikant vermeldt voor normaal gebruik op de weg. Indien de diameter van de rollen echter minder dan 500 mm bedraagt, mag de bandenspanning met 30 tot 50 % worden verhoogd.
|
|
5.4.2.
|
De brandstoftank(s) wordt (worden) geleegd via de verstrekte afvoerpijp(en) en voorzien van de in bijlage IV gespecificeerde testbrandstof.
|
|
5.4.3.
|
Het testvoertuig wordt verplaatst naar het testgebied en de hierna beschreven handelingen worden verricht.”;
|
|
f)
|
in aanhangsel 1 worden de volgende punten 5.4.3.1. tot en met 5.4.3.5. ingevoegd:
„5.4.3.1.
|
Het testvoertuig wordt op een rollenbank gereden of geduwd en door de in punt 2.1. beschreven testcyclus geleid. Het testvoertuig hoeft niet koud te zijn en kan worden gebruikt om het vermogen van de rollenbank in te stellen;
|
5.4.3.2.
|
De belasting op het aandrijfwiel is op ± 3 kg na gelijk aan de belasting op een voertuig bij normaal gebruik op de weg met een bestuurder die 75 ± 5 kg weegt en rechtop zit.
|
5.4.3.3.
|
Op testpunten kunnen oefenruns door de in punt 2.1 beschreven testcyclus worden uitgevoerd, mits geen emissiemonster wordt genomen, voor het vaststellen van de minimumactie van de gasklep die nodig is om de correcte verhouding snelheid-tijd te handhaven.
|
5.4.3.4.
|
Voordat het testvoertuig in de impregneerzone wordt geplaatst, doorloopt het vier opeenvolgende cycli als beschreven in punt 2.1 die elk 112 seconden duren. Deze voorconditionerende testcyclus wordt uitgevoerd met de in punt 5.1 en 5.2 vermelde instelling van de rollenbank. Het meten van de uitlaatemissies is niet verplicht voor deze voorconditionerende testcyclus.
|
5.4.3.5.
|
Binnen vijf minuten na de voltooiing van de voorconditionering wordt het testvoertuig van de rollenbank gehaald en naar de impregneerzone gereden of geduwd om daar te worden geparkeerd. De omgevingstemperatuur in de impregneerzone wordt ingesteld op 298 ± 5 K. Het voertuig wordt opgeslagen gedurende niet minder dan 6 en niet meer dan 36 uur voorafgaand aan de test van het type I met koude start of totdat de temperatuur van de motorolie TOil, de koelmiddeltemperatuur TCoolant of de temperatuur van de bougieafdichtring/pakking TSP (alleen voor luchtgekoelde motoren) gelijk is aan de luchttemperatuur in de impregneerzone. In het testrapport wordt vermeld welke criteria zijn geselecteerd.”;
|
|
g)
|
in aanhangsel 1 worden de punten 7.1 tot en met 7.1.3 vervangen door:
„7.1. Bemonstering
|
7.1.1.
|
De bemonstering begint zodra de test begint, als aangegeven in punt 6.2.2.
|
|
7.1.2.
|
De zakken nrs. 1 en 2 worden hermetisch afgesloten en volgen de sluitingsprocedure als beschreven in punt 4.2.7.1. Zij worden niet met elkaar verbonden tijdens de koude testfase 1 en de warme testfase 2.
|
|
7.1.3.
|
Aan het einde van de laatste cyclus wordt de voorziening voor het opvangen van de verdunde uitlaatgassen en de verdunningslucht gesloten en worden de door de motor geproduceerde gassen naar de buitenlucht afgevoerd.”;
|
|
h)
|
in aanhangsel 1 wordt punt 7.2.4 vervangen door:
„7.2.4.
|
Voor het bepalen van de concentraties aan HC, CO en NOx en CO2 in de monsters verdunde uitlaatgassen en in de opvangzakken voor verdunningslucht wordt uitgegaan van de door de meetapparatuur aangegeven of geregistreerde waarden, waarbij de passende kalibratiekrommen worden toegepast.”;
|
|
i)
|
in aanhangsel 1 worden de punten 8 tot en met 8.4.1 vervangen door:
„8. VASTSTELLING VAN DE HOEVEELHEID UITGESTOTEN VERONTREINIGENDE GASSEN
|
8.1.
|
De tijdens de test uitgestoten massa CO2 en verontreinigende gassen CO, HC en NOx wordt afzonderlijk bepaald voor zak nr. 1 en zak nr. 2 in overeenstemming met de punten 8.2 tot en met 8.6.
|
|
8.2.
|
De tijdens de test uitgestoten massa koolmonoxide wordt bepaald met behulp van de formule:
waarbij:
8.2.1.
|
COm de tijdens de test uitgestoten massa koolmonoxide is, uitgedrukt in g/km, afzonderlijk te berekenen voor elke fase;
|
8.2.2.
|
SX de werkelijk afgelegde afstand is, uitgedrukt in km, die wordt verkregen door het op de totaliserende toerenteller afgelezen aantal omwentelingen te vermenigvuldigen met de omtrek van de rol,
waarbij:
X
|
=
|
1 voor de koude fase 1;
|
X
|
=
|
2 voor de warme fase 2;
|
|
8.2.3.
|
dCO de dichtheid van koolmonoxide is bij een temperatuur van 273,2 K (0 °C) en bij een druk van
|
8.2.4.
|
COc de volumetrische concentratie van koolmonoxide in de verdunde gassen is, uitgedrukt in deeltjes per miljoen (ppm) en gecorrigeerd voor de in de verdunningslucht aanwezige verontreiniging:
waarbij:
8.2.4.1.
|
COe de in ppm gemeten concentratie van koolmonoxide is in het monster verdunde gassen dat in de zak Sa is opgevangen;
|
8.2.4.2.
|
COd de in ppm gemeten concentratie van koolmonoxide is in het monster verdunningslucht dat in de zak Sb is opgevangen;
|
8.2.4.3.
|
DF de in punt 8.6 gedefinieerde coëfficiënt is.
|
|
8.2.5.
|
V het volume verdunde gassen is, uitgedrukt in m3/fase en herleid tot de referentieomstandigheden 273 K (0 °C) en 101,3 kPa:
waarbij:
8.2.5.1.
|
Vo het volume van het gedurende één omwenteling door pomp P1 verplaatste gas is, uitgedrukt in m3/omwenteling. Dit volume is afhankelijk van het verschil in druk tussen de inlaat en de uitlaat van de pomp;
|
8.2.5.2.
|
N het aantal omwentelingen van pomp P1 tijdens de vier proefcycli van elke fase is;
|
8.2.5.3.
|
Pa de omgevingsdruk in kPa is;
|
8.2.5.4.
|
Pi de gemiddelde waarde is, uitgedrukt in kPa, van de onderdruk bij de inlaat van pomp P1 tijdens de test;
|
8.2.5.5.
|
Tp (°C) de waarde is van de temperatuur van de verdunde gassen die bij de inlaat van pomp P1 wordt gemeten.
|
|
|
|
8.3.
|
De tijdens de test door de uitlaat van de bromfiets uitgestoten massa onverbrande koolwaterstoffen wordt berekend met behulp van onderstaande formule:
waarbij:
8.3.1.
|
HCm de tijdens de test uitgestoten massa koolwaterstoffen is, uitgedrukt in g, afzonderlijk te berekenen voor elke fase;
|
8.3.2.
|
SX de in punt 8.2.2 omschreven afstand is;
|
8.3.3.
|
dHC de dichtheid van de koolwaterstoffen is bij een temperatuur van 273,2 K (0 °C) en een druk van 101,3 kPa (voor benzine (E5) (C1H1,89O0,016)) (= 631 g/m3);
|
8.3.4.
|
HCc de concentratie van de verdunde gassen is, uitgedrukt in ppm koolstofequivalent met een correctie voor de verdunningslucht:
waarbij:
8.3.4.1.
|
HCe de koolwaterstoffenconcentratie is in het monster verdunde gassen dat in de zak Sa is opgevangen, uitgedrukt in ppm koolstofequivalent;
|
8.3.4.2.
|
HCd de koolwaterstoffenconcentratie is in het monster verdunde gassen dat in de zak Sb is opgevangen, uitgedrukt in ppm koolstofequivalent;
|
8.3.4.3.
|
DF de in punt 8.6 gedefinieerde coëfficiënt is.
|
|
8.3.5.
|
V het in punt 8.2.5 gedefinieerde volume is.
|
|
|
8.4.
|
De massa stikstofoxiden die tijdens de test aan de uitlaat van de bromfiets wordt uitgestoten, wordt berekend met behulp van onderstaande formule:
waarbij:
8.4.1.
|
NOxm de tijdens de test uitgestoten massa stikstofoxiden is, uitgedrukt in g, afzonderlijk te berekenen voor elke fase;”;
|
|
|
j)
|
in aanhangsel 1 worden de volgende punten 8.4.2 tot en met 8.6.3 ingevoegd:
„8.4.2.
|
SX de in punt 8.2.2 omschreven afstand is;
|
8.4.3.
|
dNO2 de dichtheid van de stikstofoxiden in de uitlaatgassen is, in stikstofdioxide-equivalent, bij een temperatuur van 273,2 K (0 °C) en een druk van 101,3 kPa (= 2,050 103 g/m3);
|
8.4.4.
|
NOxc de stikstofoxidenconcentratie van de verdunde gassen is, uitgedrukt in ppm, met een correctie voor de verdunningslucht:
waarbij:
8.4.4.1.
|
NOxe de stikstofoxidenconcentratie is in het monster verdunde gassen dat in de zak Sa is opgevangen, uitgedrukt in ppm;
|
8.4.4.2.
|
NOxd de stikstofoxidenconcentratie is in het monster verdunningslucht dat in de zak Sb is opgevangen, uitgedrukt in ppm;
|
8.4.4.3.
|
DF de in punt 8.6 gedefinieerde coëfficiënt is.
|
|
8.4.5.
|
Kh de correctiefactor voor de vochtigheid is:
waarbij:
8.4.5.1.
|
H de absolute vochtigheid in gram water per kg droge lucht is (in g/kg):
waarbij:
8.4.5.1.1.
|
U het vochtigheidspercentage is;
|
8.4.5.1.2.
|
Pd de verzadigde dampspanning bij de testtemperatuur is, uitgedrukt in kPa;
|
8.4.5.1.3.
|
Pa de luchtdruk in kPa is.
|
|
|
8.4.6.
|
V het in punt 8.2.5 gedefinieerde volume is.
|
8.5. Kooldioxide (CO2)
De tijdens de test door de uitlaat van het voertuig uitgestoten massa kooldioxide wordt berekend met behulp van onderstaande formule:
waarbij:
8.5.1.
|
CO2 m de tijdens de test uitgestoten massa kooldioxide is, uitgedrukt in g, afzonderlijk te berekenen voor elke fase;
|
8.5.2.
|
SX de in punt 8.2.2 omschreven afstand is;
|
8.5.3.
|
V het in punt 8.2.5 gedefinieerde volume is;
|
8.5.4.
|
dCO2 de dichtheid van kooldioxide is bij een temperatuur van 273,2 K (0 °C) en bij een druk van 101,3 kPa,
|
8.5.5.
|
CO2c de concentratie van de verdunde gassen is, uitgedrukt in procenten kooldioxide-equivalent met een correctie voor de verdunningslucht met behulp van de volgende vergelijking:
waarbij:
8.5.5.1.
|
CO2e de kooldioxideconcentratie is in het monster verdunde gassen dat in de zak(ken) Sa is opgevangen, uitgedrukt in %;
|
8.5.5.2.
|
CO2d de kooldioxideconcentratie is in het monster verdunningslucht dat in de zak(ken) Sb is opgevangen, uitgedrukt in %;
|
8.5.5.3.
|
DF de in punt 8.6 gedefinieerde coëfficiënt is.
|
|
8.6. DF is een factor die door onderstaande formule wordt weergegeven:
voor benzine (E5)
waarbij:
8.6.1.
|
CCO2 = CO2-concentratie in het verdunde uitlaatgas in de bemonsteringszakken, uitgedrukt in volumeprocent;
|
8.6.2.
|
CHC = concentratie HC in het verdunde uitlaatgas in de bemonsteringszakken, uitgedrukt in ppm koolstofequivalent;
|
8.6.3.
|
CCO = CO-concentratie in het verdunde uitlaatgas in de bemonsteringszakken, uitgedrukt in ppm.”;
|
|
k)
|
in aanhangsel 1 wordt punt 9 vervangen door:
-
9.
Presentatie van de testresultaten:
Het (gemiddelde) resultaat van de koude fase wordt aangeduid als RX1 (in g), en het (gemiddelde) resultaat van de warme fase wordt aangeduid als RX2 (in g). Op basis van deze emissieresultaten wordt het definitieve resultaat van de test van het type I, RX (in g/km), berekend met behulp van de volgende vergelijking:
in g/km
waarbij:
|
RHC_Cold = HCmassa_koude_fase_1 (in g) en RHC_Warm = HCmassa_warme_fase_2 (in g), zie de formule in punt 8.3
|
|
RCO_Cold = COmassa_koude_fase_1 (in g) en RCO_Warm = CO massa_warme_fase_2 (in g), zie de formule in punt 8.2
|
|
RNOx_Cold = NOxmassa_koude_fase_1 (in g) en RNOx_Warm = NOxmassa_warme_fase_2 (in g), zie de formule in punt 8.4
|
|
RCO2_Cold = CO2massa_koude_fase_1 (in g) en RCO2_Warm = CO2 massa_warme_fase_2 (in g), zie de formule in punt 8.5
|
|
ST: , de werkelijk door het testvoertuig van categorie L1e, L2e of L6e in de koude fase 1 en in de warme fase 2 van de gehele testcyclus afgelegde afstand.”;
|
|
l)
|
in aanhangsel 1 wordt het volgende punt 10 toegevoegd:
„10. Brandstofverbruik
Het brandstofverbruik wordt als volgt berekend met behulp van de testresultaten van punt 9:
waarbij:
FC
|
=
|
het brandstofverbruik per 100 km is, uitgedrukt in liter;
|
D
|
=
|
de dichtheid van de in de test gebruikte brandstof in kg/l bij een temperatuur van 288,2 K (15 °C).”;
|
|
m)
|
het volgende aanhangsel 3 wordt toegevoegd:
„Aanhangsel 3
Cartergasemissies en interpretatie van de testresultaten wat betreft CO2-emissies en brandstofverbruik
|
1.
|
Het voertuig van categorie L1e, L2e of L6e waarvoor een typegoedkeuring is verleend, heeft een nulemissie van cartergassen. Cartergasemissies worden gedurende de gehele nuttige levensduur van een voertuig van categorie L niet rechtstreeks in de omgevingsatmosfeer uitgestoten.
|
|
2.
|
Interpretatie van de resultaten van een test van het type I wat betreft CO2-emissies en het brandstofverbruik voor voertuigen van de categorieën L1e, L2e en L6e
|
|
2.1.
|
De als typegoedkeuringswaarden vastgestelde waarden voor de CO2-emissies en het brandstofverbruik zijn de door de fabrikant opgegeven waarden als de door de technische dienst gemeten waarden niet meer dan 4 % hoger liggen dan de opgegeven waarden. Als de gemeten waarde lager is, gelden geen beperkingen.
|
|
2.2.
|
Als de gemeten waarden voor de CO2-emissies en het brandstofverbruik meer dan 4 % hoger liggen dan de door de fabrikant opgegeven waarden voor de CO2-emissies en het brandstofverbruik, ondergaat hetzelfde voertuig een nieuwe test.
|
|
2.3.
|
Als het gemiddelde van de twee testresultaten de door de fabrikant opgegeven waarde met niet meer dan 4 % overschrijdt, wordt de door de fabrikant opgegeven waarde aanvaard als goedkeuringswaarde.
|
|
2.4.
|
Als het gemiddelde van de twee testresultaten nog steeds meer dan 4 % hoger ligt dan de opgegeven waarde, wordt hetzelfde voertuig een laatste keer getest. Het gemiddelde van de drie testresultaten wordt als de typegoedkeuringswaarde genomen.”.
|
|
|