Demonstratierecht in tijden van affectieve polarisatie: recht voor ons, niet voor hen?

donderdag 30 januari 2025, column van dr. Lars Brummel en dr. Dimiter Toshkov

Vorige week woensdag (22 januari) voerde de Tweede Kamer een debat over het demonstratierecht. In het Hoofdlijnenakkoord van 2024 spraken de onderhandelaars van PVV, VVD, NSC en BBB af om scherper onderscheid te maken tussen (vreedzaam) demonstreren en ordeverstorende acties, waarbij het gezag wordt aangespoord “om kordaat op te treden waar demonstranten over de grenzen van het strafrecht heengaan”. Linkse oppositiepartijen maken zich zorgen over vergaande inperkingen van grondrechten van burgers. Zij vrezen dat vreedzaam demonstreren ook moeilijker wordt gemaakt.

Maatschappelijk speelt eveneens de discussie over het demonstratierecht. Recente protesten, bijvoorbeeld rondom stikstof, klimaat of de oorlog in Gaza, riepen sterk uiteenlopende emoties op binnen de samenleving. Terwijl sommige burgers demonstraties zien als een essentieel middel om onvrede te uiten en verandering te creëren, ervaren anderen ze als hinderlijk voor de openbare orde.

Vreedzaam demonstreren is een fundamenteel recht voor burgers binnen een liberale democratie. Maar in een samenleving die gekenmerkt wordt door (vermeende) polarisatie, is steun voor het demonstratierecht onder burgers niet vanzelfsprekend. Zelfs acceptatie van vreedzame demonstraties kan dan onder druk komen te staan. Ook in Nederland bestaan er zorgen over de gevolgen van maatschappelijke polarisatie voor democratische grondbeginselen. Maar hoeveel polarisatie heerst er in de samenleving en wat doet dit met onze opvattingen over het demonstratierecht? Namens de Universiteit

Hoe gepolariseerd zijn we eigenlijk?

Dat ‘polarisatie’ een centraal begrip is binnen het maatschappelijke debat, lijkt ondertussen een vanzelfsprekendheid. De Van Dale riep ‘polarisatie’ zelfs uit tot woord van het jaar van 2024. Ook ons onderzoek laat zien dat Zuid-Hollanders veel polarisatie ervaren in de Nederlandse samenleving.1) Ruim 85 procent van de burgers ervaart een grote politieke kloof in de Nederlandse samenleving, en een bijna even grote meerderheid denkt dat die politieke kloof alleen maar is toegenomen.

Polarisatie wordt daarbij meestal als een probleem gezien. Dit geldt met name wanneer politieke tegenstellingen zo hoog uitlopen dat er niet alleen sprake is van meningsverschillen over beleid en politiek (inhoudelijke polarisatie), maar ook sterke gevoelens van afkeer en/of vijandigheid ten opzichte van burgers met andere politieke voorkeuren of beleidsopvattingen: ‘affectieve polarisatie’. Uit Amerikaans onderzoek is gebleken hoe sterke affectieve polarisatie tussen Democratische en Republikeinse kiezers de steun voor de democratische rechtsorde kan ondermijnen.2)

Ons eigen onderzoek3) laat echter zien dat de affectieve polarisatie in Nederland lang niet zo zorgwekkend is als in de Verenigde Staten. Anders dan het heersende beeld in de media, denken burgers lang niet altijd negatief, maar meestal neutraal over kiezers van andere partijen. Internationaal-vergelijkend onderzoek bevestigt dat in Nederland de affectieve polarisatie relatief laag is, en zelfs tot een van de laagste in Europa behoort.4)

Afbeelding met schermopname, tekst, Rechthoek, plein

Automatisch gegenereerde beschrijving

Figuur 1. Mate van affectieve polarisatie onder inwoners van de provincie Zuid-Holland (Bron: eigen gegevens, mei 2023)

Dit betekent niet dat affectieve polarisatie afwezig is in Nederland. Ons onderzoek laat zien dat gevoelens van afkeer en vijandigheid richting politieke tegenpolen zeker bestaan, maar dat deze zich met name richten op specifieke groepen in de samenleving met een uitgesproken mening over belangrijke maatschappelijke kwesties. Een voorbeeld: rechtse kiezers denken een stuk negatiever over klimaatactivisten of tegenstanders van Zwarte Piet dan over “linkse mensen” (zie Figuur 1). Bij linkse kiezers leven er juist sterk negatieve gevoelens over ontkenners van klimaatverandering, maar ook over tegenstanders van vluchtelingen of protesterende boeren. Affectieve polarisatie lijkt in Nederland maar in beperkte mate gerelateerd te zijn aan partijpolitiek, maar is vooral een onderwerpafhankelijk verschijnsel.

Onze opvattingen over het demonstratierecht en vreedzame demonstraties

Dat polarisatie consequenties heeft voor de opvattingen van burgers over vreedzame demonstraties, merken we in een tweede deelstudie van ons onderzoek5) Wij lieten burgers in een enquête-experiment beoordelen hoe overheden zouden moeten reageren op verschillende protesten – van klimaatactivisten en tegenstanders van vluchtelingen. Wat opviel, is dat de steun voor het recht op vreedzame demonstraties onder burgers bijzonder groot is. De meeste mensen willen dat overheidsinstanties demonstraties mogelijk maken en ook serieus naar demonstraties luisteren. We hebben weliswaar niet gekeken naar ordeverstorende acties, maar we zien in elk geval maar weinig voorstanders van een verbod op vreedzame demonstraties.

Onze houding tegenover vreedzame demonstraties is echter van meerdere factoren afhankelijk. Want ondanks de steun voor het demonstratierecht, vinden mensen in grote mate dat overheden protesten mogen negeren wanneer (a) zij het niet eens zijn met de demonstranten, (b) de demonstraties slechts een politieke minderheid vertegenwoordigen en (c) als zij negatieve gedachten en gevoelens over de demonstranten hebben. Tegenstanders van klimaatmaatregelen vinden bijvoorbeeld aanmerkelijk minder vaak dat overheden klimaatprotesten mogelijk moeten maken dan voorstanders van klimaatmaatregelen. En ook binnen de Nederlandse cultuur van compromissen en polderen zijn we sneller geneigd zijn om te stellen dat overheden moeten luisteren naar demonstranten die de meerderheid van de publieke opinie vertegenwoordigen dan naar demonstraties van politieke minderheden. Dit past binnen het beeld van een majoritaire democratie, waarbij er nadruk ligt op de wensen van meerderheden en waarbij de overheid minder rekening hoeft te houden met de wensen en eisen van minderheden. Affectieve polarisatie speelt ook een rol: want wie negatief denkt over klimaatactivisten, vindt vaker dat de overheid klimaatprotesten mag beperken of eventueel verbieden. En wie zich koud of negatief voelt ten opzichte van tegenstanders van vluchtelingen, is sneller geneigd om te oordelen dat de overheid (vreedzaam) protest van tegenstanders van vluchtelingen mag negeren.

Conclusie

De politieke discussie over het demonstratierecht is niet alleen een juridisch vraagstuk, maar raakt de bredere maatschappelijke vraag over hoe we als democratie omgaan met politieke minderheden, ook als we het niet met hen eens zijn of hen afkeuren. In tijden van maatschappelijke polarisatie kan het recht om te protesteren vaker ter discussie komen te staan. Hoewel het beeld van Nederland als sterk verdeeld land enige nuance behoeft, zien we sterk negatieve gevoelens richting specifieke groepen. Er is weinig animo voor het beperken van vreedzame demonstraties, maar de vraag blijft in hoeverre we het demonstratierecht ook steunen voor protesten die ons misschien niet bevallen. Als gevoelens van polarisatie verder worden aangewakkerd, kan maatschappelijk begrip voor vreedzaam protest verder afnemen. Hoeveel ruimte zijn wij dan bereid te geven aan politieke minderheden om vreedzaam te demonstreren, zelfs als deze minderheden impopulair of controversieel zijn en als hun standpunten ons zeer tegenstaan?

Dr. Lars Brummel en dr. Dimiter Toshkov werken als universitair docent bij het Instiuut Bestuurskunde aan de Universiteit Leiden.