Minister-president bij verrassing
In 2011 sprak Joop van den Berg op een symposium aan de Radboud Universiteit Nijmegen ter gelegenheid van de tachtigste verjaardag van Dries van Agt.
[1] Verboden genoegens.
U kent ze allemaal wel: genoegens, soms zelfs kleine verslavingen, die heimelijk moeten worden genoten omdat die in uw eigen sociale kring not done zijn, helemaal fout eigenlijk. Denk aan de volgeling van Wilders die het liefst Arabisch eten nuttigt. Of aan de principiële pacifist die het liefst op zijn zolder met tinnen soldaatjes oorlogje speelt. Of… stel U, in de jaren zeventig, de overtuigde sociaaldemocraat voor, die stiekem enorm plezier heeft om de politieke stijl van Dries van Agt: zijn neiging om de politiek als bedrijf te relativeren, vooral tegen de tijd dat anderen opgewonden raken; zijn klein, vileine wraakacties als hij zelf in moeilijkheden is gebracht; zijn vermogen op de meest onverwachte momenten collegae en concurrenten op de kast te jagen, als hem dat zo uitkomt. Ja zelfs de koningin. Zonder aanzien des persoons, dat blijkt maar weer.
Voor de jeugdigen onder ons, Dries van Agt behoort tot de meest omstreden politieke leiders in onze parlementaire geschiedenis. In dit opzicht is hij vergelijkbaar met Floris Azn. Van Hall, minister-president in de jaren vijftig van de negentiende eeuw en tegelijk het bête noire van al wat liberaal was en Thorbecke bewonderde. Of met Abraham Kuyper, bij het noemen van wiens naam alleen al rond 1900 heel ‘links’ (liberaal en socialistisch) een rood waas voor ogen kreeg.
Zo was Andreas Antonius Maria van Agt, tachtig jaar geleden geboren in Geldrop en achtereenvolgens minister van Justitie, viceminister-president en minister-president tussen 1971 en 1982, het absolute bête noire van links in die jaren, vooral nadat het alom verwachte tweede kabinet-Den Uyl in 1977 niet was aangetreden maar daarvoor in de plaats het eerste kabinet-Van Agt.
Maar, wat wil men ook?
Bij voorbeeld, als een onderhandelingsleider bij de kabinetsformatie, gevraagd om het zo juist overeengekomen sociaal en financieel-economisch akkoord te kwalificeren, met de volgende zin antwoordt: ‘Ik heb dankzij dit akkoord begrepen dat indien in ons land een tropisch klimaat ontstaat, wij hier sinaasappelen kunnen verbouwen.’ ( Dertig jaar na dato en een klimaatcrisis verder lijken die woorden profetischer dan destijds aangenomen, maar dit terzijde.) Van Agts reactie leidde tot buitengewoon grote woede bij zijn onderhandelingspartners.
Of wat te denken, als de minister van Justitie, tevens aankomend lijsttrekker, in de Tweede Kamer de volle laag heeft gekregen, omdat zijn verantwoording van de verdwijning van een van oorlogsmisdaden verdachte, zachtjes uitgedrukt, gebrekkig is, maar hij enige dagen later doodleuk op zijn partijcongres spreekt van een ‘actie beschadiging lijsttrekker CDA’.
Ten slotte, wat stelt u zich voor van de reactie bij ‘links’ in 1981, toen Majesteit een andere informateur had benoemd dan Van Agt voor ogen had gestaan en hij prompt reageerde met een ziekmelding voor een aantal dagen. Schoolziek dus. De reactie van de jonge koningin, daar maak ik mij kiesheidshalve liever geen voorstelling van.
Het moet er maar eens uit: mijn bekentenis vandaag is, dat ik in eigen politieke kring natuurlijk helemaal fout was (‘ons soort mensen’ lacht daar niet om), maar dat ik er telkens een reuze plezier in had. Trouwens, het maakte het mij mogelijk politieke vrienden vroegtijdig te wijzen op de risico’s van hun acties en hun onderschatting van een man, die veel ‘gevaarlijker’ was dan waarvoor zij hem hielden. (Geholpen heeft het verder niet.) Wel heeft het mij nog mijn eerste en enige heftige woordenwisseling gekost met een van mijn beste vrienden, wijlen Henk Molleman (toen lid van de Tweede Kamer), die vond dat een aangekondigd tweede debat over de kwestie-Menten pertinent door moest gaan, terwijl ik daar slechts kommer en kwel van verwachtte.
Die kommer en kwel kwamen er, evenals het debat. Misschien is aan het einde ervan – ik citeer Van Agt: ‘dan is mijn aversie van de politiek sterk verhevigd’- het licht voor het eerste kabinet-Den Uyl wel uitgegaan. En daarmee a fortiori voor het tweede.
Nu zou U kunnen denken: dit heimelijke genoegen zal wel vooral a posteriori zijn ontstaan. Ten dele is dat waar: vanaf het najaar van 1977 heb ik alle weddenschappen omtrent de houdbaarheid van het kabinet-Van Agt I gewonnen. Dat helpt alvast. Al heb ik het in de avond van 26 juni 1980 even benauwd gehad, toen een motie van wantrouwen van oppositieleider Den Uyl met 74 tegen 72 stemmen werd afgewezen. Kantje boord dus. Ik had de hele avond stoer volgehouden dat de motie het niet zou halen – die weddenschappen immers – maar het politieke bedrijf is en blijft vol onzekerheden, toen en nu. Let wel, het was ook niet alleen ‘links’ dat een enorme hekel aan Van Agt had.
[2] Wat verklaart dit heimelijke genoegen?
Destijds maar ook later is mijn analyse van mijn foute genoegens geweest, dat zij veel te maken moeten hebben gehad met het verweer – toenemend succesvol – van de zuiderling die een politieke cultuur en politieke omgangsvormen meebrengt, die nogal afwijken van de in onze politieke arena’s dominante Hollandse omgangscultuur. Die is immers zeer rechtstreeks van aard, niet erg elegant en gelijkhebberig, alsmede geneigd tot preken; zij vertoont een welhaast onschokbaar geloof in het woord, meer dan in mensen, of het nu gaat om partijprogramma’s of om regeerakkoorden. ’Sola scriptura’ is men geneigd Luther en Calvijn na te zeggen.
De meer fluwelen toon (suaviter in modo), het vermijden van het botte ‘neen’, het gemakkelijker vertrouwen in mensen en tradities dan in afgesproken teksten; vooral het beschaafd relativeren van eigen en andermans politieke werk, het is allemaal niet Hollands. Erger nog, het is aan Hollanders niet besteed.
Nu is dat nog tot daaraan toe. Maar, de Hollandse cultuur ziet zichzelf in de politiek als de maatstaf en zij is dus tot geen aanpassing bereid, misschien zelfs niet in staat. Indien dan iemand net als ik afkomstig is uit de gewezen semikoloniën van de Generaliteit en tactieken weet te vinden om diezelfde Hollander te slim af te wezen, hem te treffen in zijn tactische zwakheid, dan is dat een sterke bron van klammheimliche Freude; misschien zelfs wel van Schadenfreude. Al was ook ik niet blij – dit, om misverstanden te voorkomen – dat het tweede kabinet-Den Uyl er in 1977 niet kwam.
Deze analyse van het Foute Genoegen slaat ook op de gebruikelijke kwalificaties van Van Agts politieke partij van herkomst (God hebbe haar ziel), de KVP. ‘Dat is geen politieke partij’, luidde strijk en zet de beoordeling in politiek en media, ‘dat is een gezelligheidsvereniging’. PvdA en ARP, iets minder de VVD en de CHU, stonden voor de normaliteit. De KVP, waar het tijdens partijraden op de gang en aan de bar heel wat drukker was dan in de vergaderzaal, was de afwijking. Ik heb mijn studenten jaren lang proberen te laten zien dat, internationaal vergeleken, de KVP stond voor de normaliteit en de ARP en de PvdA voor het internationale curiosum.
Het zal duidelijk zijn dat de kersverse minister van Justitie van 1971 aanvankelijk ernstige ‘inburgeringsproblemen’ had in Den Haag, hoewel hij er als ambtenaar tien jaar had gewerkt. Maar Binnenhof en Nieuwspoort zijn het ministerie niet. Zijn aanvankelijk ongeoefend optreden was soms erg ongelukkig, wat hem in de kwestie van de ‘Drie van Breda’ in enorme moeilijkheden bracht. Ik vond en vind dat hij gelijk had met zijn voornemen tot gratiëring, maar dat gelijk was toen nergens verkrijgbaar.
Die ongeoefendheid, vanaf 1973 meer die van de vicepremier dan van de bewindsman op Justitie, klinkt door in de columns die ik tussen 1973 en 1981 leverde aan NRC-Handelsblad. Daarin lees ik nu kwalificaties als ‘zwak’ (1973 en 1974), ‘zorgenkind’ (1976) en ‘tovenaarsleerling’, onmiddellijk na de crisis in het kabinet-Den Uyl. Ietwat uit de hoogte schreef ik in hetzelfde stuk ook nog over het ‘fysieke ontwaken’ waarin de vicepremier duidelijk minder sterk was dan in het ‘ethisch reveil’. Hoewel, in dat stuk klinkt het bewustzijn door van Van Agts geheel eigen wijze om de dingen naar zijn hand te zetten. Tussen de titel ‘tovenaarsleerling’ en ‘zorgenkind’ zit een belangrijke nuance.
Mijn heimelijke vreugde en de bewondering voor Van Agts optreden als vaderlands politicus was er dus niet aanstonds. Hoezeer zelf Maastrichtenaar, in Holland was ik meer ingeburgerd dan Van Agt. In modieuze termen: ik was er meer ‘geassimileerd’, Van Agt was meer ‘geïntegreerd met behoud van identiteit’. Ik had dan ook een goed katholieke maar ook zeer rechtlijnige Friese moeder; zij heeft nooit aan Van Agt kunnen wennen.
Wat laat zien dat wennen aan Dries van Agt niet slechts het onoplosbare probleem was van ‘links’ maar ook van een deel van zijn eigen partijgenoten in de KVP en nog sterker van de ‘VU-elite’ in de ARP, de latere kern van de zog. ‘loyalisten’ in het CDA. Zijn vermogen de dominante Hollandse cultuur periodiek voor gek te zetten is voor velen een probleem gebleven; voor velen ook een bron van vreugde en van steun.
Niet toevallig wist Van Agt als lijsttrekker de neergang van het CDA te stoppen, in elk geval in 1977 en 1981 en bleef het verlies in 1982 beperkt tot drie zetels. Ruim voor 1980 was hij niet alleen de leider van het CDA en dus van de KVP, maar hij was ook de politieke leider geworden van de ARP. Zo stelde Bob Goudzwaard bedroefd vast in 1980.
Van Agt toonde en passant – zonder spindoctors en campagneleiders; die bracht hij juist tot wanhoop – hoe belangrijk imago was geworden in de politiek; hoe belangrijk ook de tv als vehikel van boodschap en imagovorming. De jaren zeventig zijn daarmee de jaren waarin voor het eerst in die mate imago bepalend is geworden voor politiek succes, naast (of: in plaats van?) feitelijke prestaties.
[3] Groeiend belang van imago in de politiek.
Zo bestaat nog immer de neiging het kabinet-Den Uyl te beoordelen op de zog. ‘hervormingsvoorstellen’, over ondernemingsraden, investeringen, grondeigendom en vermogensgroei. Waren dat nu ook werkelijk de belangrijkste kwesties of ging het om een retorische interventie van Ed. van Thijn, die daarmee hervormingen waarvoor christendemocratische ministers primair verantwoordelijk waren naar voren wilde trekken en hen daarmee tevens wilde opjagen. Zo fijn ging het met de opiniepeilingen voor het kabinet immers niet. Daardoor bleven belangrijke hervormingen, zoals in de Volkshuisvesting (kwaliteitsverbetering woningen en stedenbouw, alsmede de individuele huursubsidie) zwaar onderbelicht.
Aldus werd het eerste kabinet-Van Agt gepresenteerd, vooral door H. Wiegel, als kabinet van ‘puinruimen’ na de beweerde verkwistingen door Den Uyl c.s. De cijfers (van later) laten het tegendeel zien: het kabinet-Van Agt I wordt nu algemeen gezien als het financieel en economisch slechtst presterende kabinet van de naoorlogse geschiedenis. De realiteit is daarnaast dat als het gaat om effectieve wetsproductie het kabinet-Van Agt beter heeft gescoord dan het kabinet-Den Uyl. Dit schiep vooral een ‘wonderbare notavermenigvuldiging’. (Niet louter discussienota’s overigens.)
Wij leefden in een tijdperk van paradoxen. De republikein Den Uyl moest Hare Majesteit beschermen tegen de effecten van het dubieuze handelen van haar echtgenoot en deed dat, met loyale hulp overigens van minister van Justitie, van Agt. De steun en toeverlaat van de constitutionele monarchie, Van Agt, moest aanzien hoe deinhuldiging van koningin Beatrix in 1980 uit de hand liep. Vervolgens kreeg hij het, een jaar later, met de koningin aan de stok tijdens de kabinetsformatie. Ik sprak daar al over.
Typerend is ook dat Den Uyl koningin Juliana niet kon overtuigen van de noodzaak het lidmaatschap van het Koninklijk Huis zeer beperkt te houden. Hij liet het er vervolgens bij zitten. Van Agt ging de confrontatie wel aan…, en verloor. Maar verloor hij wel echt? Want, hoefden ministers zich voortaan inderdaad niet te verantwoorden voor het gedrag van leden van de koninklijke familie, niet zijnde leden van het Koninklijk Huis? Daar ging het namelijk om bij de regeling van het Huis.
Prinses Margharita heeft aangetoond – Tijn Kortmann had er al eens voor gewaarschuwd – dat een wettelijke regeling van het Koninklijk Huis daarvoor geen enkel effect had. Aan het ‘kwaaie geweten’ van de minister-president in 1979 deed dat overigens niets af: het wetsvoorstel daarover diende hij in aan het begin van de maand augustus, toen iedereen met vakantie was. Bijna stiekem dus.
Ook de minister van Justitie, Van Agt, wordt nog steeds primair beschreven en beoordeeld aan de hand van het mediaspektakel in de periode 1971 – 1977, tot in de mooie biografie van Van Merriënboer, Bootsma en Van Griensven. Het gaat over de abortuskwestie, over Lockheed, over Menten en over een viertal gijzelingen. Merk op, met hoeveel meer terreur ministers en bevolking in de jaren zeventig feitelijk te maken hadden dan nu en hoeveel rustiger wij daar toen op hebben gereageerd. Toen was er terreur; nu organiseren wij de angst ervoor.
Dit beeld van Van Agt als minister – dat hij niet heeft nagelaten zelf te voeden – vertekent de werkelijkheid van zijn ministerschap. Een meer nuchter overzicht van onder zijn verantwoordelijkheid tot stand gekomen wetgeving laat een beeld zien dat genuanceerder is en hem bovendien toont als een productiever minister dan de beeldvorming heeft willen doen geloven. Om mij te beperken tot de historisch belangrijkste wetgeving: Boek 2 van het NBW, de Wet Arob, WOB alsmede de wetgeving inzake het vervolgingsbeleid op het gebied van drugs.
Het beeld van Dries van Agt als minister-president schiet doorgaans te kort als het gaat om zijn internationale activiteiten. Niet alleen ben ik hem persoonlijk dankbaar voor zijn besluit de topconferentie van Europese regeringsleiders in 1981 in Maastricht te organiseren (journalisten en ambtenaren denken daar met iets minder vreugde aan terug, dankzij de voedselvergiftiging die zij daar hebben opgelopen). Ik denk aan de uitgesproken woorden van hulde in hun memoires van Roy Jenkins, Margaret Thatcher en vooral Helmut Schmidt. De laatste was niet echt scheutig met complimenten, zo blijkt uit zijn boeken met herinneringen.
Over Joop den Uyl vind je bij Schmidt geen vriendelijkheden. Van Agts internationale activiteiten, onder meer als ambassadeur van de EU in Japan en in de Verenigde Staten zouden nog eens grondig moeten worden onderzocht, tezamen misschien met de veranderingen in zijn opvattingen over het Midden-Oosten, de Palestijnse kwestie in het bijzonder.
[4] Profiel en houdbaarheidsdatum.
Het zou de moeite lonen een klein onderzoek te houden met als hypothese dat sterk geprofileerd politiek leiderschap met zich meebrengt dat zijn houdbaarheidsdatum eerder in zicht komt dan bij de minder uitgesproken politicus. Het is dat Wim Kok zijn politieke einde in 2001 zelf had aangekondigd, maar na Nine Eleven had niemand er bezwaar tegen gehad als hij nog een paar jaar als minister-president was gebleven. Hetzelfde zou hebben gegolden voor premier Piet de Jong. Alleen, zijn partij kreeg dit pas in de gaten toen het te laat was.
Stel daartegenover Dries van Agt, die bij verrassing premier was geworden in 1977 maar wiens leiderschap, als premier en als lijsttrekker, na een verblijf van in totaal elf jaar op het nationale podium aan slijtage onderhevig bleek. Na bij twee verkiezingen zijn partij te hebben beschermd tegen afkalving – haar aanhang ook niet te hebben verbreed – verloor het CDA onder zijn leiding in 1982 drie zetels.
Met zulk een nederlaagje zou het CDA vandaag dolblij zijn geweest, net als in 2006, maar toen zag het eruit als een teken aan de wand voor Van Agt om aan andere bezigheden te gaan denken. Aan mijn heimelijk genoegen – dat intussen niet meer zo heimelijk hoefde te wezen – kwam in het najaar van 1982 plotseling een einde. Het vertrek als premier was even onverwacht als zijn aantreden.
Blijft over wat ik van Dries van Agt heb geleerd en wat mij later, tijdens een korte carrière in de bescheiden omgeving van de Eerste Kamer, sterk van pas is gekomen. Het geleerde bestond hierin: Stel, je wordt geïnterrumpeerd tijdens een debat op een terrein waarmee de interrumpant veel beter op de hoogte is dan jij. Ingaan op zijn argumenten heeft dus geen zin, want dat verlies je toch; je zet jezelf nog voor gek, ook. Je kan dan alleen maar hopen dat de interruptie iets te lang duurt (nu is dat bijna altijd zo). Bedenk dan een effectieve dooddoener. Ik mag zeggen dat ik dit geleerde af en toe met succes heb mogen toepassen.
Ik maak dus graag van deze gelegenheid gebruik U, mijnheer Van Agt – beste Dries – daarvoor alsnog van harte dank te zeggen.
U, D&H, zeg ik graag dank voor uw aandacht.
Bijdrage aan Symposium Van Agt, Radboud Universiteit Nijmegen, Faculteit Rechtsgeleerdheid, 25.02.11.