Wat maakt iemand een goed Kamerlid?
Bij het vertrek van Kamerleden zijn er terecht zorgen over het verlies aan kwaliteit, kennis en ervaring. Een parlement moet een mix zijn van jonge, frisse krachten en leden met enige ervaring; leden die weten wat de voorgeschiedenis is van bepaald beleid en die weten hoe de Haagse hazen lopen. De aankondiging dat zij vertrekken, leverde hier en daar waardering op. Jammer - zo was dan te horen - daar gaat weer een goed Kamerlid. Nu wil ik daaraan niets af doen en sommigen hebben inderdaad zowel een wat langere staat van dienst als getoond over kwaliteiten te beschikken. Maar toch is de vraag: wat maakt iemand tot een goed Kamerlid?
Het eenvoudigste lijkt om in de parlementaire geschiedenis te duiken. Dan komen we zeker namen tegen van leden van wie in ieder geval het beeld was, dat zij 'goed' waren. Ik denk aan vertegenwoordigers van kleine christelijke partijen (SGP, GPV i, RPF i, later ook ChristenUnie), maar ook aan leden ter linkerzijde (PSP i, PPR i). Voor de CPN i gold uiteraard dat zij in Marcus Bakker i een uitstekende debater hadden: gevat, scherp, ad rem en onderhoudend. Of dat direct tot resultaten leidde, is iets anders.
Gedacht kan ook worden aan Jan Schaefer i (en dan bedoel ik vooral diens eerste periode, 1971-1973). Uit die jaartallen blijkt al dat ervaring een betrekkelijk gegeven is. Beeldvorming en geluk lijken niet onbelangrijke factoren. Van Schaefer bestaat terecht het beeld dat hij in ronde bewoordingen debatteerde. Dat beeld komt echter meer uit zijn periode als staatssecretaris dan uit zijn (eerste) Kamerperiode. Daarin had hij wel geluk woordvoerder huurbeleid te zijn. In die rol kon hij minister Udink i flink onder vuur nemen.1) Laten we zeggen dat spreekvaardigheid bijdraagt aan het beeld 'goed Kamerlid', maar zo'n beetje het tegendeel daarvan was ARP- en CDA-Kamerlid Willem de Kwaadsteniet i. Toch was ook hij een goed Kamerlid. Deskundig op het gebied van constitutioneel en kiesrecht en een goed ingevoerde woordvoerder voor Antilliaanse zaken. Een wat minder vloeiende voordracht is geen onoverkomelijk bezwaar.
Een vaak gehoorde klacht is: we kennen dat Kamerlid helemaal niet. Ook dat lijkt mij geen sluitend criterium. Er waren talloze Kamerleden die in betrekkelijke anonimiteit goed werk verrichtten. Niet alle beleidsterreinen vragen evenveel aandacht en je moet daarbij wat geluk hebben. Voor de onmiskenbare backbencher Piet de Visser i gold dat met het paspoortbeleid. Dat werd een politiek item van de bovenste plank. Ondanks een zekere verlegenheid wist hij uiterst effectief ministers en staatssecretarissen in problemen te brengen door op humoristische wijze hun falen bloot te leggen.
Bekendheid kan overigens ook betekenen: in beperkte kring. Belangenbehartiging lijkt tegenwoordig het ergste wat een Kamerlid kan doen, terwijl het in feite wezenlijk is voor het Kamerwerk. In de jaren 1978-1997 verdedigde VVD-Kamerlid Broos van Erp i vurig de belangen van het midden- en kleinbedrijf. Deze uit Brabant afkomstige banketbakker was altijd in de weer om hoge administratieve lasten voor ondernemers aan te kaarten en om oneerlijke concurrentie (van bijvoorbeeld sportkantines) aan de kaak te stellen. Hij was minder bekend, maar een prima Kamerlid.
Of een Kamerlid goed is, hangt juist niet af van politieke kleur of omvang van de fractie. Toewijding is een belangrijke factor. Als voorbeeld noem ik de ChristenUnie-afgevaardigde Carla Dik-Faber i. Onvermoeibaar zette zij zich in voor natuur en milieu en daarnaast was zij deskundig woordvoerder op vele terreinen: van medische ethiek tot wonen. Zij legde talrijke werkbezoeken af en was betrokken bij parlementaire initiatieven.
Goede Kamerleden zijn er in soorten en maten. Spreekvaardigheid, dossierkennis, persoonlijke benaderbaarheid (denk aan Renske Leijten i) en het behartigen van belangen zijn factoren. Kamerleden kiezen soms voor 'getuigen', anderen richten zich meer op het in betrekkelijke anonimiteit behalen van wetgevende resultaten. Een goede rol in een parlementair onderzoek of het uitbrengen en verdedigen van een initiatiefnota kunnen eveneens bijdragen aan een positief oordeel. Het oordeel 'goed' is op meerdere manieren te verwerven.
We weten eigenlijk vooral wat een slecht Kamerlid is. Een Kamerlid dat veel afwezig is, dat zijn of haar zaken onvoldoende kent en dat niet bijdraagt aan het parlementaire werk. Wie? Daarover mag de lezer zelf oordelen.
Prof.Dr. Bert van den Braak is onderzoeker bij PDC en hoogleraar parlementaire geschiedenis aan de Universiteit van Maastricht.
Deze column verscheen oorspronkelijk op Parlement.com.
-
1)Schaefer voerde in zijn eerste periode alleen op 18 augustus 1972 het woord in een door hem gevraagde interpellatie. Die begon na het debat over de regeringsverklaring van Biesheuvel II. Aanvang was 23.38 uur!