Het belang van een hogere kiesdrempel
In heel democratisch Europa lijden parlementen onder versplintering van politieke partijen, maar in Nederland sterker dan elders. In Nederland kennen wij bovendien al heel lang het verschijnsel van een groot aantal zeer kleine fracties (gelijk aan drie zetels of minder) in de Tweede Kamer. Bij de Kamerverkiezingen van 2021 kwamen zeven partijen met drie zetels of minder in de Kamer, maar dat gebeurde ook al in 1977. Laten wij dat ‘fragmentatie aan de onderkant’ noemen.
Sinds het begin van deze eeuw is er een tweede vorm van versplintering. De drie grootste partijen van 1977 (PvdA, CDA en VVD) behaalden destijds tezamen 130 zetels. In 2021 behaalden de drie grootste fracties (VVD, D66 en PVV) samen 75 zetels, nog geen meerderheid dus. Laten wij dat ‘fragmentatie aan de bovenkant’ noemen.
Daarbij gaat het om een nadeliger verschijnsel dan aan de onderkant. In 1977 ging het niet alleen om zomaar 130 zetels. Daarmee konden drie levensvatbare coalities worden gevormd: van PvdA en CDA, van CDA en VVD en van PvdA en VVD, al werd de laatste toen nog ondenkbaar geacht. Nu kan met behulp van 75 zetels niet één levensvatbare coalitie worden gesloten, want de VVD en D66 sluiten de PVV uit van samenwerking.
Deze situatie begint trekken te krijgen van de Duitse Weimarrepublik tussen 1918 en 1933 die in Nazidictatuur eindigde. Zo ernstig is de situatie bij ons niet, althans nog niet. De democratie krijgt in Nederland de steun van de meeste burgers en ook van belangrijke machtsgroepen als de ambtelijke bureaucratie, de krijgsmacht en de grote ondernemingen. Daar konden de Duitsers na 1918 niet op rekenen, integendeel. Dat wil echter niet zeggen, dat de situatie bij ons niet zorgelijk is.
Vaak wordt als verweermiddel tegen fragmentatie verhoging van de kiesdrempel genoemd. Die is nu gelijk aan de kiesdeler (0,67% van het aantal kiezers dat ter stembus verschijnt) en dat is, internationaal vergeleken, uitzonderlijk weinig. Maar, met een hogere kiesdrempel is de fragmentatie ‘aan de bovenkant’ niet tegen te gaan. Dat merken de Duitsers ook, die sinds de jaren tachtig ondanks hun hoge kiesdrempel (5%) te maken hebben gekregen met een verdubbeling van het aantal fracties in de Bondsdag van drie naar zes: naast CDU/CSU, SPD en FDP kwamen Grünen, Linke en AfD.
Waarom dan toch een pleidooi voor een hogere kiesdrempel, bij voorkeur van tenminste drie zetels?1
Daar is een aantal goede redenen voor te geven. De vele kleine fracties – dankzij splitsing tussentijds zijn het er al tien – brengen in het Kamerdebat een dynamiek te weeg van agressie en chaos waartegen grotere partijen niet werkelijk zijn opgewassen. Daarvoor zijn zij niet groot genoeg. In 1977 domineerden drie grote partijen elk debat en dat hield de verzamelde kleintjes als vanzelf onder bedwang, tenzij ze echt iets van betekenis te melden hadden. Die natuurlijke stabiliteit is verdwenen, ook dankzij de verruwing die populistische partijen hebben geïntroduceerd.
Minifracties, zelfs met betere parlementaire ondersteuning dan nu, zijn niet in staat om reële alternatieven te formuleren voor het regeringsbeleid of zelfs maar naar behoren deel te nemen aan het parlementaire werk, dat vaak plaatsvindt in Kamercommissies. Om daarvoor de vereiste kennis te mobiliseren zijn redelijk grote fracties onontbeerlijk.
Alleen als grotere groeperingen samen allianties sluiten (bij voorbeeld de linkse drie, dan wel VVD en D66, of CDA, CU en SGP) krijgen zij het politieke gewicht dat zij nu missen. Dan kunnen ze ook hun ondersteuning beter en meer gezamenlijk organiseren. Voor de stabiliteit van zowel coalitie als oppositie – nu totaal gefragmenteerd - zou dat van groot belang zijn. Ook dan zou het echter helpen als het rumoer van te veel minifracties zou verminderen.
Een parlement moet ten slotte niet alleen belangrijke trends in de samenleving weerspiegelen, het moet ook in staat zijn argumenten te wegen en vervolgens weloverwogen besluiten te nemen. Het moet zich daartoe tegen de macht van de regering en haar ambtenaren kunnen wapenen. Met te veel kleine fracties lukt dat niet en marginaliseert het parlement zichzelf; vooral wanneer echt grote fracties ontbreken.
Ook gemeentelijk is de versplintering groot; daar zou een hogere kiesdrempel nog een stuk effectiever zijn. Daarover hebben wij het in een volgende beschouwing.
Dit is de eerste column in een serie van twee over de wenselijkheid van een hogere kiesdrempel, nationaal en lokaal.
Prof.dr. J.Th.J. van den Berg is fellow van het Montesquieu Instituut en emeritus hoogleraar aan de Universiteit Leiden (parlementaire geschiedenis) en Maastricht (parlementair stelsel). Hij is oud-lid van de Eerste Kamer.
Deze column verscheen oorspronkelijk op Parlement.com.
-
1)Hier wijk ik af van een soortgelijk betoog over de kiesdrempel, tien jaar geleden. De situatie is intussen somberder dan ik destijds aannam: ‘De terugkeer van de kiesdrempel’, 5 oktober 2012. Een meer dan halve ‘bekering’ is te lezen in twee columns op www.parlement.com uit 2021, op 27 augustus en 10 september.