Commissie-Franken
De Commissie grondrechten in het digitale tijdperk (commissie-Franken) werd op 23 februari 1999 door het Kabinet-Kok II i ingesteld en had de opdracht om advies uit te brengen over de gevolgen van nieuwe informatie- en communicatietechnologie voor de grondrechten.
De commissie ging hoofdzakelijk in op de vrijheid van meningsuiting i, het recht op privacy i en het brief-, telefoon- en telegraafgeheim i. Daarnaast was het verzoek om de mogelijkheid voor een nieuw grondrecht te onderzoeken, met betrekking op de toegankelijkheid van (elektronische) (overheids)informatie.
In mei van 2000 bracht de commissie hun rapport uit. In het rapport werden suggesties gedaan rondom het techniekonafhankelijk maken van artikel 7, 10 en 13. Ook zou het taalgebruik moeten worden aangepast om toepasselijkheid in de digitale tijd te waarborgen. Daarnaast werd de suggestie gedaan om een nieuw artikel toe te voegen over het garanderen van de toegankelijkheid van overheidsinformatie. De aanbevelingen leidden echter niet direct tot een grondwetswijziging.
Inhoudsopgave van deze pagina:
De aanleiding tot de instelling van de commissie was een wetsvoorstel voor de wijziging van de Grondwet rondom de onschendbaarheid van het brief-, telefoon- en telegraafgeheim. De Eerste Kamer had bezwaren, omdat een wijziging publiek debat vereiste en er geen voorbereiding was geweest door een staatscommissie.
Het kabinet stelde daarop een commissie in om de gevolgen van nieuwe informatie- en communicatietechnologie voor de grondrechten in kaart te brengen.
naam |
Functie(s) |
Politieke kleur |
hoogleraar Universiteit Leiden, kroonlid Sociaal-Economische Raad |
CDA |
|
prof. dr. J.C. Arnbak |
hoogleraar TU Delft, voorzitter van de Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit |
- |
prof. mr. M.A.P. Bovens |
hoogleraar Universiteit Utrecht |
- |
lid Raad van State |
CDA |
|
mw. mr. A.M. Gerritsma |
directeur Stimuleringsfonds voor Nederlandse Culturele Omroepproducties |
- |
prof. mr. H.R.B.M. Kummeling |
hoogleraar staatsrecht Universiteit Utrecht |
- |
mw. prof. mr. J.E.J. Prins |
hoogleraar Katholieke Universiteit Brabant |
- |
prof. mr. H.J. de Ru |
hoogleraar Vrije Universiteit, advocaat bij Loeff, Claeys en Verbeke |
- |
prof. mr. dr. I.Th.M. Snellen |
emeritus hoogleraar Erasmus Universiteit |
- |
mr. P. Vogelzang |
korpschef politieregio Utrecht |
- |
De commissie-Franken kreeg de opdracht om te adviseren over de aanpassing van de grondrechten in hoofdstuk 1, en het bepalen van gewenste nieuwe grondrechten. De commissie zou zich voornamelijk richten op de artikelen 7, 10 en 13 van de Grondwet. In deze artikelen gaat het om de vrijheid van meningsuiting, het recht op privacy en het brief-, telefoon- en telegraafgeheim. Eventuele nieuwe grondrechten zouden zich voornamelijk moeten richten op de toegankelijkheid van (elektronische) (overheids)informatie.
In het kader van voorbereiding heeft de commissie vele organisaties geconsulteerd en een workshop gehouden met individuen uit de wetenschap, het bedrijfsleven, de overheid en de internetbranche. Daarnaast werd er een website ontwikkeld voor reacties uit de samenleving en werd een rechtsvergelijkend onderzoek verricht door de Katholieke Universiteit Brabant.
De conclusies van commissie-Franken waren om de huidige artikelen over vrijheid van meningsuiting en vertrouwelijke communicatie toepasbaar te maken op nieuwe vormen van communicatie, zoals e-mail en het internet. Hiervoor werd alleen de drukpers, de telefoon, brieven en de televisie genoemd. Daarnaast was het een voorstel van de commissie-Franken om in de Grondwet te regelen dat alle openbare overheidsinformatie op verzoek van de burger 'prompt' verstrekt wordt.
De commissie was ook, behalve lid Donner, positief over de mogelijkheid om artikel 120 i, op te heffen. Het artikel 120 bepaalt dat de rechter niet mag beoordelen of wetten en verdragen in strijd zijn met de Grondwet. Constitutionele toetsing is dus overgelaten aan de wetgever.
Hervorming artikel 7: vrijheid van meningsuiting; censuurverbod
In artikel 7 i is de vrijheid van meningsuiting vastgelegd. De aanbevelingen van de commissie-Franken werden gedaan met het doel deze vrijheid te garanderen in de digitale tijd. Zo moet verduidelijkt worden welke leden van het artikel toepasselijk zijn op een uiting van multimediaal karakter, zoals een uiting op het internet. Ook zouden deze voorstellen de vrijheid van meningsuiting garanderen, onafhankelijk van technologische innovatie.
Hieronder zijn de belangrijkste aanbevelingen toegevoegd van de commissie voor artikel 7.
-
-Beschermingen gegarandeerd voor de drukpers moeten uitgebreid worden naar alle andere manieren van het uiten van een mening.
-
-De formulering van het vrijheidsrecht moet positief geformuleerd worden. "Niemand heeft voorafgaand verlof nodig" moet gewijzigd worden naar "Ieder heeft het recht". Verder moet het lid het begrip "vrijheid van meningsuiting" bevatten.
-
-Het opnemen van het verspreidingsrecht, het recht op de verspreiding van een mening, in artikel 7.
-
-Het toevoegen van specifieke voorwaarden (doelcriteria), waaraan beperkingen van de vrijheid van meningsuiting en het verspreidingsrecht aan moeten voldoen.
-
-Het verbod op preventief toezicht over de inhoud van uitingen moet gelden voor alle soorten uitingen.
Hervorming artikel 10: Privacy
In artikel 10 i is ieders recht op rust en privacy vastgelegd. Vanwege de techniekonafhankelijke opzet van lid één, is het niet nodig om deze te veranderen. Wel achtte de commissie het nodig om de andere twee leden van het artikel te updaten, in het kader van duidelijkheid rondom persoonsgegevens.
-
-Het aanpassen van "vastleggen en verstrekking van persoonsgegevens" naar het bredere begrip "verwerking van persoonsgegevens". Dit begrip omsluit het gehele proces van verwerking van persoonsgegevens, van ontstaan tot aan (eventuele) vernietiging.
-
-Het toevoegen van het recht op verwijdering van verwerkte gegevens en het recht op het verzet tegen specifieke vormen van verwerking, in artikel 10.
Hervorming artikel 13: Briefgeheim
In artikel 13 wordt het brief-, telefoon- en telegraafgeheim geregeld. De commissie-Franken stelt een uitbreiding van dit grondrecht naar alle vormen van communicatie voor, onafhankelijk van de manier waarop de communicatie plaatsvindt. Op deze manier is het recht op vertrouwelijke communicatie, onafhankelijk van technologische vooruitgang gewaarborgd.
-
-Het vervangen van de technologiespecifieke verwoording in het huidige artikel door een technologie onafhankelijke verwoording van het recht op vertrouwelijke communicatie.
-
-Het opnemen van een beperkingbevoegdheid voor het recht op vertrouwelijke communicatie die alleen door de rechter, of in het geval van de nationale veiligheid, door de minister ingeperkt mag worden.
-
-Het verplichten van het mededelen van een inperking van dit recht in het geval van strafzaken. In het geval van een beperking op grond van de nationale veiligheid mag dit genegeerd worden.
Overige aanbevelingen
De commissie-Franken werd ook gevraagd onderzoek te doen naar een grondrecht over de toegankelijkheid van al dan niet elektronische (overheids)informatie. Op het gebied van niet-overheidsinstellingen concludeerde zij dat dit niet wenselijk is. De overheid heeft onder artikel 110 i van de Grondwet al een verplichting voor de openbaarheid van bestuur. Desalniettemin was de commissie van mening dat dit artikel in een digitale samenleving niet voldoet.
Zij beval daarom ook aan een recht voor de burger op toegang tot overheidsinformatie, en een zorgplicht dat deze informatie daadwerkelijk toegankelijk is. Dit zou het beste kunnen worden opgenomen in een nieuw grondwetsartikel. Ook werd er kort ingegaan op een aantal andere artikelen.
-
-Het opnemen van de ontvangstvrijheid, de mogelijkheid om zich te laten informeren, in de Grondwet.
-
-Het aanpassen van de verwoording van artikel 5 i: het petitierecht, om deze techniekonafhankelijk te maken. Hierbij zou "schriftelijk" verwijderd worden uit het artikel.
-
-Het opheffen van het toetsingsverbod in artikel 120 van de Grondwet.
De resultaten van de commissie-Franken waren zeer beperkt. Hoewel er tijdens het kabinet-Kok II enige wetsvoorstellen zijn gemaakt op basis van de aanbevelingen uit hun rapport, werd de Grondwet niet naar aanleiding van hun rapport aangepast.