Alleen de huidige minister is de verantwoordelijke minister

donderdag 24 maart 2022, column van Prof.Dr. Bert van den Braak i

Kranten spreken al van een heuse 'Appjes-gate' nu bekend is geworden dat Hugo de Jonge ambtenaren aanspoorde om contact op te nemen met Sywert van Lienden, in wat later de befaamde mondkapjesdeal zou worden. In de Tweede Kamer stellen sommige fracties voor minister Hugo de Jonge i in een plenaire vergadering vragen te stelen over deze zogenaamde mondkapjesdeal. Naar die affaire loopt een onderzoek.

De Jonge zou dan verantwoording moeten afleggen over zijn mogelijke betrokkenheid. Daarbij moet uiteraard worden beseft dat het in dit geval zou gaan om zijn verantwoordelijkheid als minister met een andere portefeuille. De Jonge is nu minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening en de kwestie betreft zijn vorige portefeuille Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Kan dit volgens de regels van de ministeriële verantwoordelijkheid wel?

Er kan geen twijfel over zijn dat de huidige minister van VWS, Ernst Kuipers i, de voor dat terrein verantwoordelijke minister is. Die verantwoordelijkheid betreft ook het beleid in het verleden. Een oud-minister kan niet naar de Tweede Kamer worden geroepen om daarover verantwoording af te leggen. Dat is een taak voor de huidige minister.

Voor zover daar twijfel over is, is het volgende precedent/feit van een eeuw geleden van belang. In 1921 diende Jan Schaper i (SDAP) een initiatiefvoorstel in, waardoor ook oud-ministers door de Tweede Kamer ter verantwoording dienden te kunnen worden geroepen.

De centrale bepaling daarin luidde:

De Hoofden van Ministeriële Departementen, die zijn afgetreden, kunnen door de Tweede Kamer der Staten-Generaal worden uitgenoodlgd, een bepaalde zitting of bepaalde zittingen, waarin over het door hen als zoodanig gevoerde beleid zal worden beraadslaagd, bij te wonen.

Dat voorstel haalde niet het Staatsblad en dus het is naar constitutioneel recht niet mogelijk een oud-minister in een plenaire vergadering ter verantwoording te roepen.

Een andere weg is voor de Tweede Kamer nog wel mogelijk om Hugo de Jonge ter verantwoording te roepen. Denkbaar - en zelfs vanzelfsprekend - is dat De Jonge door de komende parlementaire enquêtecommissie zal worden gehoord. Die commissie zal uit haar onderzoek conclusies trekken. Het is dan aan De Jonge om daaraan consequenties te verbinden.

Zo deed minister Wim van Eekelen van Defensie dat in 1988 bijvoorbeeld, toen een enquêtecommissie hard oordeelde over het door hem als staatssecretaris van Buitenlandse Zaken gevoerde paspoortbeleid i. Na de enquête naar bouwfraude i trok minister van Defensie Benk Korthals i eveneens zelf de conclusie dat hij moest opstappen, vanwege het door hem als minister van Justitie gevoerde beleid.

Toen in 1999 Annemarie Jorritsma i, inmiddels minister van EZ, vanwege haar eerdere verantwoordelijkheid als minister van Verkeer onder vuur kwam te liggen over de afhandeling van de Bijlmerramp, voerde haar opvolger Tineke Netelenbos i het woord over die kwestie. Een tegen Jorritsma gerichte motie van afkeuring werd overigens verworpen.

Er moet dus een duidelijk onderscheid worden gemaakt tussen het naar de Kamer roepen voor het afleggen van politieke verantwoording, wat alleen kan door de zittende minister, en het zelf als zittend minister aanvaarden van verantwoordelijkheid voor beleidsdaden tijdens een eerder ministerschap.


Prof. dr. Bert van den Braak is onderzoeker bij PDC en hoogleraar parlementaire geschiedenis aan de Universiteit van Maastricht.