Verbrokkeling in soorten

vrijdag 27 augustus 2021, column van Prof.Dr. Joop van den Berg i

De schrik over de verkiezingsuitslag van 17 maart en de toen ontstane verbrokkeling in de Tweede Kamer ijlt nog immer na. Het was ook niet gering: zeventien fracties in totaal (dankzij een breuk bij Baudet c.s. zijn dat er nu al achttien) en bovendien acht fracties met vijf of minder zetels en zelfs drie eenpersoonspartijen. Als Pieter Omtzigt i bij zijn conclusie blijft het CDA te verlaten, zijn er bij zijn terugkeer negentien fracties en vier eenpersoonspartijen. Geen wonder dat de gedachte op diverse plekken opkomt om de huidige kiesdrempel maar eens fors te verhogen.

Voordat wij over een hogere kiesdrempel spreken is het dienstig vast te stellen dat wij hebben te maken met twee soorten verbrokkeling. Dankzij ons stelsel van ‘extreme proportional representation’1), is er geen enkele rem op de vorming van kleine en heel kleine fracties. Van het humeur van de kiezer hangt het af of het van deze kleine fracties komt. En dus is de Tweede Kamer nu opgescheept met een hele rits kleine clubjes met elk zijn eigen blijde boodschap. Voor de coalitievorming zijn zij van weinig belang. Dat betekent omgekeerd dat in de kabinetsformatie geen rekening hoeft te worden gehouden met deze vorm van fragmentatie. Ook de huidige formatie laat zien dat het eigenlijk gaat om vijf tot zes partijen. Uit dat oogpunt is zulke fragmentatie ook niet echt ‘erg’.

De tweede vorm van verbrokkeling is geen typisch Nederlands verschijnsel. Zij doet zich in Europa overal voor waar tot voor kort twee grote volkspartijen de politiek domineerden, christendemocratie en sociaaldemocratie. Grote partijen zakken in tot (op zijn best) middelgrote groeperingen en maken de meerderheidsvorming zeer veel moeilijker. Vanaf de jaren vijftig waren in de Duitse Bondsrepubliek maar drie partijen relevant: CDU/CSU, SPD en FDP. De liberale FDP was het kleine zusje; CDU/CSU en SPD zaten boven de 40% van de kiezers. De keuze was doorgaans snel gemaakt. Intussen zijn zes partijen relevant geworden: naast genoemde drie zijn dat Grünen/Bündnis 90, Die Linke en Alternative für Deutschland. Dat maakt de coalitievorming een stuk ingewikkelder; ook in Duitsland is de kabinetsformatie fors tijd gaan nemen. Dat alles met een kiesdrempel van 5%. Ook in landen als België, Frankrijk en Spanje is coalitievorming een stuk moeilijker geworden, met of zonder drempel.

Het is die fragmentatie die nu in Nederland een situatie heeft geschapen waarbij zes partijen al vijf maanden om elkaar heenlopen zonder een begin van echt resultaat. Duidelijk is dat de eenpersoonsfracties daarvoor niet echt van belang zijn en dat dus een kiesdrempel geen soelaas biedt. Voor deze vorm van verbrokkeling zal naar andere uitwegen moeten worden gezocht. Die zouden eerder bestaan in systematische samenwerking en taakverdeling tussen diverse, met elkaar verwante fracties. Er mag daarbij nu de meeste aandacht uitgaan naar de linkse fracties, maar de mogelijkheden beperken zich niet per se tot dat deel van de Tweede Kamer.

Samenwerking is denkbaar in allerlei vormen, wat is te zien aan wat er gebeurt bij GroenLinks en de PvdA. Daar gaat het nu om ‘samen uit, samen thuis’: alleen gezamenlijk deelnemen aan een kabinet en ten behoeve daarvan de onderhandelingen coördineren en opereren met één onderhandelingsdelegatie. Dat de twee nogal kleine fracties een vitaal belang hebben bij gezamenlijk optreden in de formatie staat wel vast.

Vraag is overigens of zij uiteindelijk gebaat zijn bij gezamenlijke deelname aan een nieuw kabinet. Linkse samenwerking zou zijn gediend met verbreding van de basis tot de SP, hoe moeilijk dat ook moge zijn. Dan nog gaat het om niet meer dan 26 luttele zetels in de Tweede Kamer. Dat gaat echter niet samen met deelnemen aan een kabinet. De SP heeft zich daaraan aanstonds na de installatie van de nieuwe Kamer onttrokken. Daar staat tegenover dat GroenLinks, om begrijpelijke redenen, nu tot veel bereid is om eindelijk uit de oppositie vandaan te komen. De PvdA zit daar ongemakkelijk tussen.

Duidelijk is dat dit met hogere kiesdrempels weinig heeft te maken. Maar, daarmee is het verhaal van de kiesdrempel niet klaar. Het parlement ontleent zijn betekenis immers aan meer dan alleen meerderheidsvorming. In een tweede column zullen wij ons dus nogmaals met de kiesdrempel bezig moeten houden.

Dit is de eerste column in een serie van twee over de verdiensten van een hogere kiesdrempel.

 

  • 1) 
    De uitdrukking is afkomstig uit een lang geleden gepubliceerd artikel van de vader van de Leidse politicologie, Hans Daalder.