Initiatiefwetgeving is ook regeringsbeleid

vrijdag 26 maart 2021, column van Prof.Dr. Bert van den Braak i

De stelling van Huub Linthorst i dat initiatiefwetgeving buiten het regeerakkoord moet worden gehouden, lijkt plausibel. Wat heeft het nieuwe kabinet nu met dat type wetgeving te maken?

Welnu, heel veel. Het is uiteindelijk het (nieuwe) kabinet dat een aangenomen initiatiefvoorstel moet bekrachtigen. Kamers en regering vormen samen de wetgevende macht. Hoewel het (vrijwel) nooit voorkomt, kan het contraseign i onthouden worden. Als daar twijfel over lijkt te zijn, kunnen er maar beter vooraf afspraken over worden gemaakt.

Juist de kwestie van het contraseign was in 1977 en 1986 reden om specifieke initiatiefvoorstellen in het regeerakkoord op te nemen. In 1977 ging het om de abortuswetgeving, waarbij werd afgesproken dat een aangenomen initiatiefvoorstel zou worden bekrachtigd. Tijdens het kabinet-Den Uyl i had minister van Justitie Van Agt i in 1976 immers laten weten dat hij - ondanks een 'nederlaag' rond de abortuskliniek Bloemenhove - als minister aanbleef, juist om een eventueel aangenomen initiatiefwet van PvdA en VVD alsnog te kunnen blokkeren.

In 1986 was het formateur en premier Lubbers i die zorgde dat in het regeerakkoord kwam te staan dat het nieuwe kabinet, zijn tweede, het recht behield om een initiatiefwet over euthanasie niet automatisch te bekrachtigen.

Ook in het regeerakkoord van het kabinet-Rutte III i was een medisch-ethische kwestie, een regeling voor voltooid leven, reden om afspraken te maken. D66 had immers eerder een initiatiefvoorstel aangekondigd. Voor twee andere toekomstige coalitiegenoten, ChristenUnie en CDA, lag dat zeer moeilijk.

Dat van enkele voorliggende initiatiefwetsvoorstellen (Klimaat, aanscherping antidiscriminatieverbod) werd gemeld dat ze zouden worden overgenomen, lag ook voor de hand. De nieuwe coalitiepartijen verenigden zich daarmee en indienen van eigen voorstellen kon achterwege blijven. Bij de komst van Paars II i, werd het voorliggende euthanasievoorstel van D66, PvdA en GroenLinks juist wel door het nieuwe kabinet overgenomen. Ook dat werd vastgelegd in het regeerakkoord.

Al in 1973 werd in het preconstituerend beraad afgesproken dat het abortusvoorstel van het kabinet-Biesheuvel i zou worden vervangen door een initiatiefvoorstel van KVP i en ARP i. De eerste keer dat initiatiefwetgeving onderdeel was van formatiebesprekingen was echter al in 1965. Bij de formatie van het kabinet-Cals i, werd het in 1964 door Anne Vondeling i ingediende initiatiefvoorstel over het onder de Prijzenwet brengen van grondprijzen betrokken bij het grondbeleid van het nieuwe kabinet1). Afspraken maken over initiatiefwetgeving is dus bepaald geen nieuw verschijnsel.

Waar afspraken voor het beleid in de komende vier jaar worden vastgelegd en de vraag over bekrachtiging relevant is, liggen afspraken over politiekgevoelige initiatiefvoorstellen tussen nieuwe coalitiepartners zelfs voor de hand. Dat heeft niets te maken met inperking van het recht van initiatief. Integendeel voor (voormalige) oppositiepartijen kan dat juist nuttig zijn.

Fracties kiezen vrijwillig voor afspraken en compromissen, soms ook over initiatiefvoorstellen. Dat kan tot aanpassing of 'afzwakking' daarvan leiden. Als fracties daar niet mee kunnen instemmen dat zullen ze dat akkoord niet sluiten. Dan bestaat evenwel de kans dat er helemaal niets terecht komt van het wetgevende initiatief. Die afweging behoort tot het normale politieke proces en dus ook vastlegging daarvan in het regeerakkoord.

 

  • 1) 
    Curieus is dat het initiatiefvoorstel formeel nooit is ingetrokken. De Kamervoorzitter schortte op 27 april 1965 slechts de behandeling op, omdat de enige indiener (Vondeling) geen Kamerlid meer was.