Sociale media en de verkiezingen: Nederland is Amerika niet - Verslag Actualiteitendebat 3 maart
DEN HAAG (PDC i) - Nu politieke partijen door de coronapandemie geen traditionele campagne kunnen voeren voor de verkiezingen van 17 maart, grijpen ze naar alternatieven. Volgens inleider Rens Vliegenthart i zijn sociale media daardoor nooit eerder zo belangrijk geweest bij de verkiezingen dan nu. Welke invloed hebben die digitale campagnes op stemvoorkeuren en verkiezingsuitslagen? Die vraag stond centraal tijdens het Actualiteitendebat op woensdag 3 maart, waarbij Vliegenthart onder leiding van moderator Kees Boonman i in debat ging met Kees Verhoeven i en Lien van der Leij i. Het online debat werd georganiseerd door het Montesquieu Instituut, in samenwerking met Nieuwspoort i, ProDemos i en Filmhuis Den Haag i.
Ondanks de aandacht die politieke partijen, én de traditionele media, besteden aan sociale media, relativeerde Vliegenthart de impact ervan op verkiezingen. In Nederland dan toch, want hij leidde het debat veelzeggend in met de quote: “This is not America”. De Verenigde Staten zijn nooit ver weg als het over sociale media gaat, maar Vliegenthart vindt niet dat wij op dit vlak ‘veramerikaniseren’. De burger kan bovendien ook zelf nadenken. De effecten mogen dan wel beperkt zijn, sociale media bieden wel nieuwe mogelijkheden voor de communicatiestrategie van politieke partijen: interactie met de kiezer, de persoonlijke profilering van een politicus, het bereiken van journalisten, en het gericht adverteren (‘microtargeting’). Van der Leij vindt de online campagnes vooralsnog weinig opvallend. Sociale media vervangen voor haar niet de traditionele media, integendeel: mainstream media bepalen vaak waar het online debat over gaat. Verhoeven sloot zich daarbij aan. Als politicus merkt hij dat die traditionele media nodig zijn om online effect te bereiken.
“Wat levert die online campagne dan op?”, was de steeds terugkerende vraag tijdens het debat. Op sociale media kunnen politici hun eigen achterban bedienen en connectie maken met de kiezer, maar de algemene teneur was dat online activiteit geen ommeslag teweeg brengt in de verkiezingsresultaten. Volgens Verhoeven, die als Kamerlid heel wat tijd doorbracht op Twitter en ook eerdere campagnes leidde voor D66 i, gaat er heel veel energie naartoe maar levert het misschien wel weinig resultaat op. Door aanwezig te zijn op verschillende online platformen creëren politici wel nabijheid en kunnen kiezers zich makkelijker identificeren met hen, stelde Vliegenthart. Maar die zichtbaarheid is nog geen reden tot succes. Van der Leij betwijfelde bijvoorbeeld of GroenLinks i door zijn aanwezigheid op TikTok meer aanhang zal krijgen onder de duizenden jongeren die voor het eerst gaan stemmen.
De vraag van een kijker of sociale media nu “een vloek of een zegen” is, leidde tot een mooie samenvatting van dit debat. Verhoeven is minder optimistisch dan vroeger over digitalisering. Desinformatie en de macht van tech-reuzen vormen volgens hem een gevaarlijke combinatie voor de democratie en de rechtsstaat. Vliegenthart wees op het belang van regulering om big tech en wangedrag op sociale media aan te pakken, maar benadrukte ook de positieve aspecten van sociale media. Van der Leij zag hierin een belangrijke rol voor onderwijs, die jongeren digitaal vaardiger en weerbaarder moet maken.