De Koning als voorzitter van de Raad van State: een non-probleem
Nu de koning tot zijn spijt negatief de aandacht op zich vestigde, werd hier en daar gefilosofeerd over diens staatsrechtelijke positie. D66-lijsttrekker Sigrid Kaag i wees bij Op1 op het concept-D66-programma, waarin staat dat de Koning niet langer voorzitter van de Raad van State i moet zijn. Zij (en haar partij) lijkt daarbij echter niet de wet te kennen. Want het is een raadsel wat nu precies het probleem is.
Vaak wordt gedacht: Raad van State, dat is de adviseur van de regering. De regering, dat zijn Koning en ministers. Ah, de Koning adviseert dus zichzelf. Alleen dat klopt niet, wettelijk en feitelijk niet.
De Wet herstructurering Raad van State uit 2010 heeft geleid tot een functionele splitsing en draagt de advisering over wetgeving op aan een afdeling van de Raad van State. Daarvan is de Koning geen lid. De Koning is voorzitter van een college dat als zodanig nauwelijks bijeenkomt. De titel erevoorzitter zou inderdaad passender zijn, maar in artikel 74 van de Grondwet staat nu eenmaal dat hij voorzitter is. Inhoudelijk heeft het voorzitterschap geen betekenis, behalve dat de Koning in persoon ceremoniële bijeenkomsten mag leiden.
De voorgangers van Willem-Alexander hebben zich ook voor 2010 nooit met enig advies bemoeid en zaten slechts zeer sporadisch de Raad voor. Wilhelmina vervulde alleen het voorzitterschap bij de intrede in de Raad van State van Juliana (in 1927) en bij de intrede van Bernhard (in 1937).
Juliana deed dat toen Beatrix zitting kreeg in de Raad in 1956 en bij de intrede van Claus in 1967, in 1961 bij de herdenking van de Wet op de Raad van State, in 1976 toen er een Afdeling rechtspraak kwam en in 1973 bij het afscheid van Beel i. Beatrix leidde onder meer de buitengewone vergaderingen waarin Ruppert i en Tjeenk Willink i afscheid nam als vicepresident en bij de intrede van Willem-Alexander en Máxima. Dat zijn dus allemaal puur ceremoniële bijeenkomsten geweest.
Het koninklijk voorzitterschap van de Raad van State is een non-probleem.
Prof. dr. Bert van den Braak is onderzoeker bij PDC en hoogleraar parlementaire geschiedenis aan de Universiteit van Maastricht.