Hoe krijgen we kieslijsten meer divers en inclusief? Verslag Actualiteitendebat oktober.
Auteur: Megan van Melle
DEN HAAG (PDC i) - De Tweede Kamerverkiezingen komen steeds dichterbij en politieke partijen zijn druk bezig met het opstellen van hun kieslijsten. Houden zij in dit proces voldoende rekening met de diversiteit van hun lijst? De politiek - de volksvertegenwoordiging - zou alle burgers moeten representeren, maar doen zij dat ook?
Op 7 oktober gingen Sandew Hira i, Wilma Kieskamp i en Jerzy Soetekouw, onder leiding van Marleen de Rooy i, hierover in debat. Dit debat werd georganiseerd door het Montesquieu Instituut i, ProDemos i, het Filmhuis Den Haag i en Nieuwspoort i.
In zijn inleiding liet Hira zien hoe de demografische samenstelling van de Nederlandse bevolking de laatste tientallen jaren veranderd is. Deze samenstelling van de bevolking zien we echter niet terug in de samenstelling van de Tweede Kamer. Tegelijk heeft deze ontwikkeling wel geleid tot fragmentatie en polarisatie in zowel de politiek als in de Nederlandse samenleving. Partijen als de PVV en de FvD leggen volgens Hira het probleem bij immigranten: zij moesten zich volgens deze partijen aanpassen aan de dominante cultuur. Maar volgens Hira ligt het probleem bij de mensen die zich vastklampen aan de wens om een ‘natiestaat’ vast te houden: een samenleving met maar één dominante cultuur.
In reactie hierop benadrukt Soetekouw dat het idee van één dominante cultuur is ervoor zorgt dat discriminatie nog steeds een enorm groot probleem is. In sommige gevallen is dit heel duidelijk: “iemand die Maarten heet, heeft nog altijd twee en een half keer zoveel kans op een baan dan iemand die Mohamed heet”. In andere gevallen kunnen culturele aspecten, die marginaal lijken, iemand buitensluiten of benadelen. Soetekouw is ervan overtuigd dat er meer nagedacht moet worden over hoe we ook op dit niveau mensen kunnen betrekken om hen zo ook te motiveren om deel te nemen aan onder andere de politiek.
Kieskamp benadrukt dat diversiteit en inclusie bij progressieve partijen wel vaak onderstreept wordt. Dit leidt vaak tot het op de lijst zetten van mensen met een migratie- achtergrond. De kanttekening hierbij is dat deze mensen dan toch vaak onderaan de lijst worden gezet. Er is maar een beperkt aantal plekken en deze zijn vaak gereserveerd voor mensen met ervaring in de Kamer of het kabinet. Dit standpunt roept de discussie over kwaliteit versus kwantiteit op, waarin Soetekouw opmerkt dat juist diversiteit voor kwaliteit kan zorgen. “Er zitten op dit moment nul zwarte Nederlanders in de kamer, terwijl we niet kunnen beweren dat het aanbod er niet is, dat is er wel degelijk”, verklaarde Soetekouw. Hij pleit ervoor om actiever en gerichter te benaderen om de pool te vergroten en zo het talent, dat anders verloren zou gaan, te vinden.
Kieskamp noemt ook een aantal andere problemen waar aandacht aan besteed zou moeten worden. Het eerste probleem is de focus van de politiek op het betrekken van groepen die een probleem lijken voor de samenleving, zoals de moslims na de aanslagen in Amerika op 11 september 2001. Dit heeft ertoe geleid dat andere groepen, zoals mensen met een Surinaamse of Antilliaanse achtergrond, zo goed als genegeerd werden. Dit is terug te zien in de samenstelling van de Kamers. Ten tweede worden Kamerleden met een migratie- achtergrond vaak alleen gezien als woordvoerder van ‘hun’ groep, waardoor hun mening vaak niet serieus genomen wordt als het gaat om andere onderwerpen. Ten derde benadrukt Kieskamp dat Kamerleden met een migratie-achtergrond vaak nog meer lijden onder de manier waarop zij op sociale media neergezet worden.
Het panel sloot af met de conclusie dat we moeten blijven nadenken over de besproken vraagstukken, als we een samenleving willen creëren waarin niet één identiteit leidend is. Daarnaast moeten politieke partijen goed nadenken over hun werving- en selectieproces en hoe mensen met een andere achtergrond worden behandeld binnen de partij. Na de Tweede Kamerverkiezingen in maart kan hierover een balans worden opgemaakt.